Home De kunst van het reizen
Reizen

De kunst van het reizen

Door Marnix Verplancke op 31 januari 2013

06-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Reizen is uiteindelijk een lange omweg naar huis, waarbij we onderweg behoorlijk wat moeite moeten doen om aan onderdak en eten te komen. Dingen die we thuis allemaal binnen handbereik hebben. Waarom doen we dat eigenlijk? In De kunst van het reizen geeft Alain de Botton een aantal goede redenen om op reis te gaan.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Charles Baudelaire wist het al: reizen verlopen nooit zoals we ze ons voorgesteld hebben. Er is altijd wel iets wat fout loopt. Missen we het vliegtuig niet, dan is het hotel wel dubbel geboekt en hebben we geen bed om in te slapen; regent het geen pijpenstelen, dan is het verschrikkelijk heet en zijn we een lekker hapje voor de muggen. En over het ergste hebben we het dan nog niet eens gehad: “We hebben sterren gezien / En golven; en vlakten vol zand en vol gruis;” dichtte Baudelaire in Le Voyage, “En ondanks malheurs en rampspoed bovendien / Hebben we ons dikwijls verveeld, net als thuis.” Waarom, zo kunnen we ons afvragen, beginnen we er ieder jaar toch opnieuw aan, omdat we geboren masochisten zijn?

In zijn nieuwste boek, De kunst van het reizen, wat gezien zou kunnen worden als het sluitstuk van een filosofisch-artistieke zelfhulp-trilogie die begon met Hoe Proust je leven kan veranderen en scharnierde rond De troost van de filosofie geeft Alain de Botton een paar goede redenen om op reis te gaan: om iets van de wereld te zien bijvoorbeeld, of om te ontsnappen aan de zelfgenoegzaamheid van het statische leven. Wie immers nooit geconfronteerd wordt met het andere zal eindigen als een filistijn.

De Bottons boek is opgebouwd uit negen essays die samen de vorm van een reis aannemen, startend met de verwachtingen thuis, de reis, de tussenstops op de luchthaven of in het wegrestaurant, het verblijf, het bezoek aan bezienswaardigheden, het kopen van souvenirs als poging om de schoonheid van de reis te bewaren en ten slotte eindigend met de thuiskomst en de halfslachtige vaststelling dat alles is als voorheen. Maar de essays kunnen net zo goed apart gelezen worden, of in een andere volgorde, dat maakt allemaal niet uit. Het specifieke is dat De Botton ieder essay opbouwt als een confrontatie tussen zichzelf en een bekend filosoof, schrijver of beeldend kunstenaar opbouwt. Wanneer hij het bijvoorbeeld heeft over de verwachtingen die hij koesterde alvorens naar Barbados op reis te gaan, koppelt hij daar het verhaal van de Duc des Esseintes aan vast, de hoofdrolspeler uit J.K. Huysmans’ donker-symbolistische roman A rebours. Die man woonde in een grote villa ergens buiten Parijs, had nooit contact met de wereld en leefde een volstrekt zelf geconstrueerd bestaan. De mensen, zo vond hij, waren o zo platvloers en voorspelbaar. Nadat hij onder meer bij Charles Dickens over Londen had gelezen, wou hij deze stad toch eens bezoeken. Hij sommeerde zijn bedienden om zijn koffers te pakken en vertrok. Maar nog voor hij Parijs verlaten had, kwam hij al op zijn plannen terug. Zijn verwachtingen zouden niet uitkomen, zo besefte hij. Niets zou zijn zoals hij het zich voorstelde. Hij liet zijn gevolg dus rechtsomkeert maken en ging terug naar zijn huis om het nooit meer te verlaten. “Waarom zou je je verroeren als je voortreffelijk vanuit je stoel kunt reizen?”, zo vroeg hij zich nog af.

En inderdaad, waarom? Want reizen is niet zozeer een kwestie van bestemming als wel een van ingesteldheid. Xavier de Maistre, broer van de conservatieve filosoof Joseph de Maistre, heeft tijdens zijn leven twee reisboeken geschreven. Het eerste beschreef een reis door zijn slaapkamer, en in het tweede deed hij die reis nog eens over, maar dan ‘s nachts, in zijn pyjama. In die boeken bekijkt de reiziger de voorwerpen die hij zo goed kent en waar hij dus nog amper aandacht aan schenkt, alsof hij ze tijdens een verre reis zou zien en ze hem totaal onbekend waren. Hij mijmert over zijn bed en over een spiegel en wanneer hij naar de sterrenhemel kijkt, betreurt hij het dat er zo weinig mensen nog de tijd nemen om dat te doen. De Maistre reisde dus in feite nergens en overal naartoe, zonder meer dan een paar stappen te verzetten.

Openheid en bereidheid om de wereld op jezelf te betrekken, daar komt het volgens De Botton op neer wanneer je van je reizen een kunst wil maken en hij zoekt voor deze visie steun bij Friedrich Nietzsche. Die beschreef immers twee soorten reizigers. De een verzamelt feitjes en raakt gefascineerd door het opzienbarende en het abnormale. Volgens Nietzsche had die net zo goed thuis kunnen blijven. De ander daarentegen probeert wat hij ziet te gebruiken voor zijn innerlijke, psychologische ontwikkeling. Hij bekijkt bijvoorbeeld een stad en construeert in gedachten de geschiedenis van de cultuur, via de architectuur en de sociale gebruiken die eruit naar voor komen. Degene die dat doet is volgens Nietzsche goed bezig: hij zoekt continuïteit in de cultuur en vraagt zich af wat zijn eigen plaats is in de wereld.

Bij dit proces is het vooral van belang de ogen open te houden natuurlijk. Hoeveel mensen lopen er niet door onze kunststeden zonder iets te zien? Hoeveel wandelaars trekken er niet wekelijks over het platteland zonder dat ze kunnen zeggen of tekenen hoe de takken op de stam van een eik staan. Observatie, analyse en synthese zijn dus de ordewoorden voor wie bewust wil reizen en volgens De Botton kunnen we wat dit betreft nog wat leren van John Ruskin. Deze schilder-tekenaar-schrijver-filosoof – een kunstinstituut op zichzelf dus – heeft zich gedurende zijn lange leven regelmatig ingelaten met het geven van tekenles aan arbeiders en sociaal achtergestelden. Volgens hem was iedereen in essentie een kunstenaar, alleen kwam het er bij sommigen uit en bij anderen niet. En dat was vooral een kwestie van stimulatie. Niet dat hij geloofde dat hij iedereen kon leren tekenen. Helemaal niet. Door de mensen te laten tekenen – en de resultaten waren meestal niet om aan te zien, zo bekende hij meermaals – leerde hij hun kijken naar de wereld. Probeer zelf maar eens een eik te tekenen. Ga vervolgens voor de boom zelf staan en teken hem. Voortaan zul je weten hoe een eik eruit ziet. Ruskin wou zijn leerlingen dus alleen maar leren kijken.

Reizen is voor Alain de Botton dus heel iets anders dan naar het buitenland trekken. Wie reist zal de wereld en zichzelf ten slotte anders, en misschien wel beter gaan zien. Uiteindelijk is het een manier van praktisch filosoferen, een vorm van een levenskunst en terecht beweert De Botton dan ook vol stelligheid: “Reizen zijn de vroedvrouwen van onze gedachten”.
 
De kunst van het reizen, door Alain de Botton, uitg. Atlas, Amsterdam 2002, 256 blz., € 22,50