Home Niet-westerse filosofie De hart-geest verbindt ons met de wereld | recensie
Niet-westerse filosofie

De hart-geest verbindt ons met de wereld | recensie

Door Michiel Leezenberg op 12 juni 2025

Lü Dongbing tao taoïsme hart-geest
De taoïstische onsterfelijke Lü Dongbing steekt het Dongtingmeer over, Chinese afbeelding uit de dertiende eeuw
Filosofie Magazine 6 2025 wat maakt kunst tot kunst
06-2025 Filosofie Magazine Lees het magazine
De hart-geest uit de oosterse filosofie gaat over onze verbondenheid met de wereld. Michel Dijkstra biedt een mooi overzicht van dit begrip.

In de antieke Chinese traditie is het hart (xin) niet alleen een fysiek orgaan, maar ook de zetel van onze kennis. Deze notie moet niet verward worden met de ziel, de geest of de rede zoals bij ons bekend uit de westerse filosofische traditie. Je hart-geest is niet het onsterfelijke deel van jezelf zoals bij Plato; evenmin is het een aparte substantie zoals bij Descartes, laat staan een geprivilegieerde instantie die het fundament of de mogelijkheidsvoorwaarde vormt voor onze kennis van de wereld, zoals bij Kant. Je hart-geest vormt geen afbeeldingen van de wereld, maar betreft juist onze verbondenheid met en openheid naar de wereld.

Dat is althans de centrale stelling van Michel Dijkstra’s boek Spiegel van hemel en aarde. Dijkstra geeft hier een overzicht van de belangrijkste Chinese en Japanse opvattingen over het cultiveren van deze openheid, responsiviteit of ontvankelijkheid (Dijkstra spreekt hier ietwat ongelukkig van ‘receptiviteit’, wat voor de filosofisch geschoolde lezer misschien misleidende associaties met Kants begrippen­paar van spontaniteit en receptiviteit zal oproepen).

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Hart-geest, betoogt Dijkstra terecht, omvat zowel denken als voelen; het past dus evenmin in het westerse onderscheid tussen rede en emotie als in het begrippenpaar geest-materie. Dat is een interessant punt van vergelijkende filosofie. Helaas werkt Dijkstra het contrast van hart-geest met westerse filosofische opvattingen van de ziel niet verder uit, terwijl dat voor veel lezers toch een interessante exercitie zou zijn.

Maar goed, je moet toch ergens beginnen. En ook op zichzelf is het begrip van hart-geest al fascinerend genoeg. Bij confucianisten is het vooral verbonden met het cultiveren van deugden. In de taoïstische traditie en in het zenboeddhisme dat daar deels op voortbouwt, is hart-geest daarnaast de zetel van het spontane handelen. Bij de zen-boeddhist Dogen behelst hart-geest ook een nooit afgeronde oefening van jezelf leegmaken, zodat je openstaat voor het andere en de ander.

Hart-geest is dus blijkbaar niet iets wat iedereen heeft, zoals het fysieke orgaan van het hart of (volgens sommigen) de immateriële substantie van de ziel; je verwerft hart-geest alleen door oefening. In de taoïstische en zenboeddhistische opvatting is het de wijze die hart-geest bezit en zich onthoudt van oordelen, en daardoor met de wereld verbonden is als één samenhangend geheel: Zodra je ook maar enig oordeel hebt/ Worden hemel en aarde van elkaar gescheiden.

Tijdloze verbondenheid

Evenals Dijkstra’s eerdere Japanse filosofie (2024) leunt dit boek sterk op het onderzoek van de Amerikaan Thomas Kasulis, een van de grootste specialisten in Japanse filosofie in het Engelse taalgebied. Zo volgt Dijkstra diens opvatting dat de Japanse versie van dit begrip, shin/kokoro, niet simpelweg een vertaling van het Chinese xin is, maar nog sterker onze verbondenheid met de wereld uitdrukt, wat Kasulis ‘intersensitiviteit’ noemt. Volgens Dijkstra is kokoro zelfs een prehistorisch begrip van je verbinden met de buitenwereld. Daardoor komt hij wel erg dicht in de buurt van sommige dwepende ideeën over een tijdloze oosterse verbondenheid met de wereld, die de westerse mens en de westerse filosofie zouden missen.

De suggestie van hart-ziel als een tijdloos, essentieel aspect van de Chinese en Japanse traditie wordt ook een beetje weersproken door het vervolg van Dijkstra’s boek. Dat bespreekt achtereenvolgens de vroege taoïsten Lao Zi en Zhuang Zi, de confucianistische traditie en een aantal boeddhistische opvattingen. Met name de dertiende-eeuwse Japanse zenboeddhist Dogen komt hier aan de orde; maar Dijkstra wijdt ook een apart hoofdstuk aan de vroegmoderne Japanse denker Motoori Norinaga (1730-1801, dus een bijna exacte tijdgenoot van Immanuel Kant), die geloofde dat niet alleen mensen, maar ook geesten (kami) en zelfs woorden een hart-geest kunnen hebben.

Dijkstra’s eigen voorkeur gaat duidelijk uit naar de taoïstische visie op hart-geest, en naar de (zen-)boeddhisten die daarop voortbouwen. Daardoor komt de confucianis­tische notie, laat staan het voorfilosofische Chinese begrip van het hart, er wat bekaaid van af. Met name Confucius schittert door afwezigheid. Nu speelt hart-geest in diens werk inderdaad een ondergeschikte rol, evenals andere voor ons vanzelfsprekende noties van het innerlijk, zoals de wil. Toch was meer aandacht voor de forse verandering die plaatsvindt tussen Confucius zelf en zijn volgeling Mencius welkom geweest: zulke aandacht had ook de radicale historische veranderlijkheid van dit begrip verduidelijkt. Maar voor de lezers die minder bezig zijn met zulke historische vragen dan met filosofie als een manier van leven, biedt dit boek veel moois.