Wanneer de Vlaamse psychiater Dirk de Wachter in het ziekenhuis voor darmkanker wordt behandeld, krijgt hij een delirium. Hij hallucineert dat hij zich op een slagveld in Nagorno-Karabach bevindt, vooraan in de vuurlinie, met niets om zich mee te verdedigen. Een verpleegkundige hoort hem kermen, pakt zijn hand en zegt: ‘Het kan geen kwaad, ik ben bij u.’
Het was maar een kleine aanraking, schrijft De Wachter later in Vertroostingen (2023). Maar de verpleegster brengt hem door dat korte moment van aandacht weer terug in de werkelijkheid. De Wachter reflecteert op wat hem troost bood in zijn periode van ziekte. Dat waren geen spectaculaire dingen, maar doodgewone momenten: een aanraking, een blik, een bemoedigend woord.
De democratie kan niet zonder het gesprekje over niks
Wat is de betekenis van zulke kleine gebaren? In de ethiek lijkt de laatste tijd een zeker ethisch maximalisme in zwang: morele daden moeten grote gevolgen hebben. De populaire filosofische beweging van het effectief altruïsme stelt dat je daden moeten leiden tot een zo optimaal mogelijke uitkomst. Je kunt bijvoorbeeld beter doneren aan een hulporganisatie die de meeste levens redt dan aan een organisatie die je persoonlijk sympathiek vindt. Of denk aan het boek Morele ambitie (2024) van Rutger Bregman, waarin hij mensen oproept om een levenspad te kiezen dat maximaal bijdraagt aan een betere wereld.
Vanuit dat perspectief lijken kleine gebaren, zoals iemand helpen oversteken, een kaartje sturen of gewoon oogcontact maken en luisteren, nogal zinloos. En toch maakten juist zulke kleine handelingen het ziekbed voor De Wachter dragelijk. Zou het kunnen dat kleine gebaren ethisch groter zijn dan we denken?
Knikje
‘De mens is veroordeeld tot vrijheid,’ luidt een bekend citaat van Jean-Paul Sartre. Volgens de Franse filosoof is er geen vooraf bestaande moraal of goedheid. De mens moet goedheid zelf scheppen door op cruciale momenten de juiste keuzes te maken. Vóór de daad is er morele leegte.
Als tiener was ik geïnspireerd door Sartres existentialistische filosofie – die wakkerde in mij een verlangen aan om groots te leven en verantwoordelijkheid te nemen. Maar ik vraag me steeds vaker af of goed handelen op belangrijke momenten wel genoeg is. Volgens de Iers-Britse filosoof Iris Murdoch begint ethiek al veel eerder en kleiner: niet bij morele keuzes, maar bij de manier waarop we naar de wereld en andere mensen kijken. Onze blik op de wereld, stelt Murdoch, vormt het weefsel van ons morele leven, de achtergrond van waaruit morele handelingen, groot of klein, kunnen voortkomen.
Murdoch ontwikkelde een filosofie van de aandacht: goed kijken betekent voor haar aandachtig kijken, de ander proberen te zien zonder projecties of vooroordelen. In De soevereiniteit van het goede (1970) geeft Murdoch hier een voorbeeld van. Een vrouw heeft negatieve oordelen over haar schoondochter: ze vindt haar oppervlakkig, luidruchtig, vulgair. Ze blijft de schoondochter beleefd behandelen, maar besluit ondertussen aan haar eigen vooroordelen te werken. Na verloop van tijd lukt het haar om haar schoondochter anders te zien: misschien is ze eenvoudig en bescheiden in plaats van plat, speels in plaats van kinderachtig. Ook al handelt de vrouw niet anders, toch heeft hier volgens Murdoch een fundamentele ethische transformatie plaatsgevonden.
Iris Murdoch: filosoof van de liefde
Ik moest aan Murdoch denken toen ik laatst op een feestje aan de praat raakte met een klimaatactivist. Hij stond al jaren op de barricade en raakte langzaam opgebrand, omdat hij het gevoel had dat zijn acties nauwelijks impact hadden. Maar toen hij laatst in de bergen wandelde, werd hij geraakt door de manier waarop wandelaars elkaar kort toeknikten. Dat had ik even nodig, vertelde hij, om te voelen dat ik tot de wereld behoor. Het lijkt minimaal: een ander even aankijken en een knikje geven. Maar zo’n gebaar drukt volgens Murdoch iets groots uit: hier wordt de ander als ander erkend.
Sociaal weefsel
Het bijzondere aan Murdoch is dat ethiek voor haar stilletjes en voortdurend aanwezig is. Wie ethiek aan beslissende daden koppelt, maakt van ethisch handelingen een onderbreking van het dagelijks leven, een kort knipperen met de ogen. Maar, schrijft Murdoch: ‘Het morele leven is iets wat voortdurend doorgaat, niet iets dat tussen het maken van expliciete morele keuzes wordt uitgeschakeld.’
Die nadruk op ethiek als continue levenshouding is ook terug te vinden in het politiek-filosofische pamflet Over tirannie. Twintig lessen uit de twintigste eeuw (2017) van de Amerikaanse historicus Timothy Snyder. Hij waarschuwt daarin voor de opkomst van autocratische bewegingen en geeft praktische tips om de democratie te beschermen. Het is belangrijk, schrijft hij, om dagelijks op straat oogcontact te maken en praatjes aan te knopen over koetjes en kalfjes.
Bij een gebroken wereld past een gebroken ethiek
Banale handelingen – een glimlach, een handdruk, een groet – zijn volgens Snyder extra belangrijk in tijden waarop mensen zich steeds vaker angstig terugtrekken achter hun voordeur. Autocratie werkt alleen als de meerderheid van de mensen meedoet, zegt Snyder, en mensen laten zich makkelijker beïnvloeden als ze geïsoleerd raken. Kleine gebaren van wederzijdse erkenning bewerkstellingen volgens hem iets cruciaals; ze zorgen voor een sociaal weefsel, een soort wederzijds basisvertrouwen, waardoor tirannieke leiders die inspelen op angsten en gevoelens van eenzaamheid minder kans krijgen.
Tekst loopt door onder afbeelding

Buurvrouw
In de kern bestaat ethiek niet uit heldendaden; het is een vorm van volhouden, denkt ook Elizabeth Povinelli. Volgens de Amerikaanse antropoloog koppelen we ethiek ten onrechte niet alleen aan grote daden, maar ook aan grote gebeurtenissen, zoals een overstroming, een pandemie, een auto-ongeluk, een ernstige medische diagnose.
‘Crises en catastrofes zijn het soort gebeurtenissen dat, alsof ze van buitenaf zijn aangestuurd, om een ethische reactie lijkt te vragen.’ Wie een kind ziet verdrinken, ziet een gebeurtenis die een direct appel op je handelen doet: als je niet helpt, ben je een moreel monster. Maar, zegt Povinelli, de meeste vormen van lijden zijn niet spectaculair en eenmalig, maar saai en slepend.
Het doet me denken aan het boek Welkom in het rijk der zieken (2019) van Hanna Bervoets. Een van de hoofdpersonen, Marla, worstelt al jaren met een ongeneeslijke vorm van chronische pijn. Er is geen diagnose, er zijn geen spectaculaire ziekenhuisopnames, het wordt gewoon langzaam erger. Na verloop van tijd vraagt niemand meer hoe het gaat, en ook Marla zelf raakt langzaam uitgepraat. Op een gegeven moment krijgt haar buurvrouw kanker en springt de hele buurt in om te helpen. Marla begrijpt dat wel: ‘Mijn leven stond nooit van de ene op de andere dag op z’n kop zoals dat van mijn buurvrouw.’ Haar pijnaandoening balde zich niet samen tot één spectaculaire dodelijke ziekte, maar strekte zich uit – en was daardoor vooral ontzettend saai.
Povinelli noemt zulke slepende, zeurende vormen van lijden ‘quasi-gebeurtenissen’: situaties die net niet genoeg van het dagelijks leven afwijken om gezien te worden als gebeurtenis, als iets dat daadwerkelijk plaats heeft gevonden. Daarom roepen ze minder gauw een ethische reactie op. We zijn bijvoorbeeld snel geneigd te helpen als mensen door een overstroming in één klap alles kwijtraken, maar accepteren ondertussen veel chronische vormen van armoede als ‘normaal’. Tegelijkertijd blijven ook ethische handelingen die onspectaculaire vormen van lijden verlichten vaak onzichtbaar. Het is tekenend dat we tijdens de coronacrisis – een duidelijk identificeerbare ‘gebeurtenis’ – massaal begonnen te klappen voor onze ‘zorghelden’, terwijl zorgverleners al sinds jaar en dag vergelijkbare cruciale zorgtaken uitvoeren.
Povinelli roept daarom op tot een niet-heroïsche ethiek: een ethiek die niet gefocust is op eenmalige, grote daden, maar op verduren en volhouden. Het daadwerkelijk veranderen van voortdurende situaties vereist vaak slepende, onspectaculaire of saaie vormen van handelen – zoals zorgen, vuilnis ophalen, schoonmaken, elkaar even aanraken, een luisterend oor bieden, steeds weer een gesprekje voeren.
Superheld
De geloofwaardigheid van een heroïsche ethiek wordt grappig genoeg ook bevraagd in de animatiefilm The Incredibles (2004). Daarin worden superhelden plotseling bij bosjes aangeklaagd omdat hun heldendaden onvoorziene gevolgen hebben: één held redt mensen van een treinramp, maar ze houden er allemaal nekklachten aan over; een ander vernietigt per ongeluk een belangrijk monument; weer een ander eindigt achter de tralies omdat hij – oeps! – met z’n röntgenogen in een vrouwenkleedkamer keek. Het is natuurlijk een grap, maar ik denk dat die tekenend is voor onze tijd: in onze chaotische, onoverzichtelijke, geglobaliseerde wereld is geen enkele heldendaad meer puur een heldendaad. We zijn ons er steeds meer van bewust dat elke daad onvoorziene schadelijke neveneffecten kan hebben.
Want hoe kun je ethisch leven als je tegelijkertijd weet dat je de wereld beschadigt, haast elke keer dat je een product koopt, iets eet of de verwarming aanzet? Is het goed om iemand met kanker lange tijd in het ziekenhuis te behandelen, als ziekenhuiszorg enorme hoeveelheden afval oplevert en energie slurpt? Is het goed om humanitaire hulp te bieden als je daarmee mogelijk koloniale machtsverhoudingen in stand houdt? Om een vijandig schip te vernietigen als je daarmee tegelijkertijd een milieuramp veroorzaakt?
Misschien is een kleine ethiek daarom precies wat we nodig hebben, suggereerde de Duitse filosoof Theodor Adorno al in zijn boekje Minima moralia. Reflecties uit het beschadigde leven, dat vlak na de Tweede Wereldoorlog verscheen. De titel verwijst naar Magna moralia, waarin Aristoteles een rationeel moreel systeem ontwikkelt. In Minima moralia stelt Adorno dat het onmogelijk is om in zo’n ‘grote ethiek’ te blijven geloven in een beschadigde wereld, een naoorlogse, kapitalistische maatschappij waarin mensen steeds meer vervreemd van elkaar raken. Je kunt niet zuiver ethisch leven in onmenselijke sociale omstandigheden; elk groot gebaar kan tegelijkertijd ethisch problematisch zijn en elk klein gebaar kan grootse, onvoorziene gevolgen hebben.
Bij een gebroken wereld past volgens Adorno een gebroken ethiek. Wat overblijft zijn fragmenten van ethisch handelen, een fundamentele bescheidenheid dat je nooit een volledig goed mens kan zijn. Ook voor Snyder is bescheidenheid precies wat we nodig hebben in het verzet tegen totalitarisme. Het is een verzet dat begint op kleine schaal, in dagelijkse handelingen. Wellicht is een heroïek van de eenling niet meer geloofwaardig, maar is het in plaats daarvan heroïsch om te beseffen dat je elke dag deel uitmaakt van een gemeenschap, een netwerk dat mede door kleine daden versterkt en in stand gehouden kan worden. In dat opzicht zijn kleine gebaren – een beterschapsappje sturen, helpen oversteken of gewoon even luisteren – zo bescheiden nog niet.
