Home Damon Young: ‘Sport gaat om trots, offers en zelfs transcendentie’
Sport

Damon Young: ‘Sport gaat om trots, offers en zelfs transcendentie’

Door Jeroen Hopster op 05 januari 2016

Damon Young: ‘Sport gaat om trots, offers en zelfs transcendentie’
01-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

We vroegen de Australische filosoof Damon Young of hij een flinke afstand wilde rennen. Na afloop beschrijft hij zijn ervaringen en zijn gedachten: ‘Wij denken met ons lichaam.’
 

Wat schiet er tijdens een duurloop door het hoofd van een hardloper? Deuntjes? Ideeën? Of is het lichaam zo in beslag genomen door de oefening, dat de geest even helemaal niets van zich laat horen?    

Filosoof en schrijver Damon Young neemt de proef op de som: hij onderbreekt zijn bureauzit voor een duurloop, in de warme zomerzon van zijn woonplaats Melbourne. Na afloop beschrijft hij zijn gedachten. ‘Wanneer ik begin te rennen, stuur ik mijn beweging bewust aan. Vervolgens vind ik mijn ritme: ik volg de cadans van mijn stappen, van mijn adem. Weer later stop ik helemaal met denken. Ik bereik een geestestoestand die je de “dagdroom van de renner” kunt noemen. De normale categorieën van de geest glijden van me af; emoties, indrukken en ideeën die normaal gesproken los van elkaar staan, lopen in elkaar over. Het is een creatieve geestestoestand: ik los problemen op, zonder bewust bezig te zijn om problemen op te lossen.’ 
 
De Australiër Young is auteur van het boek Filosoferen over beweging en sport. Daarin onderzoekt hij de betekenis van pijn, nederigheid, schoonheid en trots aan de hand van lichamelijke oefening. Natuurlijk, we trainen ons lichaam omwille van onze gezondheid en om er goed uit te zien. Maar dat is niet de enige aantrekkingskracht van lichaamsbeweging. Wat lichamelijke oefening waardevol maakt is niet alleen wat we ermee bereiken, maar ook de oefening zelf, benadrukt Young. ‘Het sublieme in het zwemmen, de mijmering van wandelen, de nederigheid van rotsklimmen, de eenheid van yoga – dát is wat ons een leven lang aan het oefenen houdt.’
 

Wat gebeurt er met je geest tijdens het rennen? Young geeft al sportend antwoord. 
Als we het stereotype mogen geloven, zijn sportieve types doorgaans geen denkers, en denkers niet al te sportief. Zit daarin een kern van waarheid?
‘Natuurlijk, er zijn zitgeleerden en domme atleten. Maar er is niets fundamenteel aan dit onderscheid, tussen het leven van de geest en dat van het lichaam. De één zit vaker, de ander is vaker in beweging; dat zijn verschillende wijzen van menselijk bestaan. Maar dat onderscheid heeft niets te maken met het bestaan zelf.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Bent u een enthousiaste renner? 
‘Enthousiast is het juiste woord: het suggereert ijver, maar niet per se talent. Ik ren regelmatig, alles tussen de drie en vijftien kilometer. Soms jog ik, soms sprint ik. In geen van beide ben ik heel goed, of heel slecht. Het gaat mij vooral om de oefening; experimenteren met afstand en snelheid, ruimte scheppen voor dagdromen en ideeën.’ 
 
Veel mensen sporten en fitnessen om hun lichamelijke conditie op peil te houden. Zij benaderen hun lichaam als materiaal dat moet worden onderhouden. Wat vindt u van deze benadering?
‘Het is een logische vervolgstap, als je ervan uitgaat dat lichaam en geest gescheiden zijn, om het lichaam te beschouwen als een auto die onderhoud behoeft. Je brengt je auto naar de garage, waar de motor wordt gerepareerd; je brengt je lichaam naar een fitnesstrainer, waar je spieren worden versterkt. Dat werpt ongetwijfeld vruchten af, maar vaak is het niet zo duurzaam. Al snel stop je bij de sportschool, want het is zo hopeloos banaal: het gaat slechts om de hoeveelheid kilo’s die je omhoogtilt, de afstand die je aflegt, het breken van je persoonlijke records. Die motivatie is intellectueel uitgekleed: het ontbreekt aan de gedachten, indrukken en emoties die sport en fitness zo spannend kunnen maken. De trots, de offers, de transcendentie – dát is wat sporten een diepe waarde geeft.’
 
Wie is voor u de belangrijkste filosoof over lichaamsbeweging? 
‘Filosoferen over beweging en sport heeft drie patroonheiligen: Friedrich Nietzsche, Aristoteles en David Hume. Nietzsche schrijft over de intelligentie van het lichaam, en de complexe processen waardoor de suggestie van het ik ontstaat. Aristoteles’ deugdentheorie laat zien hoe ratio en emotie op elkaar inwerken, op een manier die noch puur fysiek, noch puur mentaal is. Zijn leer suggereert dat regelmatige oefening ons karakter kan verbeteren en verrijken. Hume schrijft ook over deugden, maar vanuit een meer sceptische invalshoek. Maar behalve deze klassieke denkers is er ook een andere filosoof noemen, die voortdurend in mijn hoofd meekeek terwijl ik schreef: de Fransman Maurice Merleau-Ponty. Misschien is hij wel de belangrijkste moderne theoreticus van het lichaam, en de belichaming van het denken.’ 
 
Ons denken is belichaamd? Wat betekent dat?  
‘Denken gebeurt niet in een onmetelijk klein stukje ziel, dat zich in de hersenpan bevindt. Wij denken met ons lichaam. Ik gebruik mijn handen wanneer ik nadenk: niet alleen om te communiceren, maar om ideeën uit te werken. Elke keer wanneer ik tijdens het denkproces mijn neus ophaal of mijn arm uitstrek, ben ik met mijn hele belichaamde menszijn op zoek naar het juiste idee of concept. Vaak ga ik joggen om ideeën te ontwikkelen. Niet alleen vanwege de eenzaamheid en rust, maar omdat het een creatieve mijmering stimuleert. Ik kan niet mijmeren terwijl ik stilzit: ik moet mijn benen bewegen om de begrippen te laten stromen.’
 
Een gepolijst lichaam wordt sinds jaar en dag – van hellenistische standbeelden tot hedendaagse billboards – geassocieerd met schoonheid. Schuilt er iets objectiefs in dat schoonheidsideaal?
‘Het loont hier om voorzichtig zijn. Er is niet één schoonheidsideaal; er zijn idealen. Ja, gespierde lichamen vertonen een duidelijke schoonheid: de harmonie van licht en schaduw, het spel van strepen op een bewegende atleet. Maar die oude Griekse beelden waren vaak wiskundige creaties, geen kopieën van echte atleten. Werkelijke fitheid leidt tot een verscheidenheid van aantrekkelijkheden. Ballet, boksen, roeien, tennis, voetbal – elk heeft zijn eigen manier om vlees te bewerken. Er is niet één idee van de perfecte vorm; het kan gevaarlijk zijn om iedereen één maat op te leggen, waarmee we onszelf in dozen moeten schuiven die niet iedereen past.’

Hoe voelt het om de man met de hamer tegen het lijf te lopen?
 

Vernedering

Behalve Merleau-Ponty noemt Young ook de Welsh filosoof Mark Rowlands, als inspirerende, eigentijdse denker over lichamelijke oefening. Volgens Rowlands ondergaat een marathonloper verschillende geestelijke stadia, die hij in zijn boek Running with the Back (2013) aan de hand van ‘filosofische fases’ karakteriseert. Eerst is er de cartesiaanse fase: de geest onderhandelt met het lichaam, en vertelt kleine leugentjes om de pas er maar in te houden; een situatie die doet denken aan het dualisme van Descartes. Dan breekt de humeaanse fase aan: de hardloper denkt niet meer, maar ondergaat zijn gedachten; hij is, zoals David Hume stelde, niets anders dan de ‘bundeling van zijn percepties.’ Tegen het einde van de marathon weet een enkeling de sartreaanse fase te bereiken, vernoemd naar Jean-Paul Sartre: de loper ervaart een grenzeloze vrijheid, voorbij de autoriteit van de rede. 
 
Maar niet alle duursporters komen zo ver: soms slaat de man met de hamer eerder toe. Young beschrijft het gevoel van vernedering op dat moment. ‘In elke sport of oefening speelt pijn een rol. Maar dat is niet simpelweg de lichamelijke pijn; het is de pijn in het idee van mijzelf. De desillusie die het gevolg is van mijn falen om het ideaalbeeld van mijzelf waar te maken. Een ander woord voor deze pijn is vernedering. Waar oefening je met trots kan vervullen, herinnert deze pijn me eraan dat ik nog niet klaar ben. Maar mijzelf vernederd voelen betekent niet dat ik mezelf minacht. Het betekent juist dat ik genoeg om mijzelf geef om mijn grenzen te blijven verleggen. Zodat ik kan blijven falen.’