Home Historisch profiel Bernard Stiegler, de strijdvaardige techniekfilosoof
Historisch profiel

Bernard Stiegler, de strijdvaardige techniekfilosoof

Door Maarten Meester op 7 oktober 2024

Bernard Stiegler techniekfilosoof
beeld Patrick Post/ANP
FM10 2024 Filosofie Magazine 10 verhalen
10-2024 Filosofie Magazine Lees het magazine
We zijn zowel vervreemd door techniek als erdoor gevormd, meende Bernard Stiegler. De oud-bajesklant groeide uit tot een scherp filosoof.

Hoezo hoef je niet te weten hoe een auto werkt om hem te kunnen besturen? Volgens de Franse filosoof Bernard Stiegler (1952-2020) klopt er weinig van dit cliché. ‘Men kan zijn wagen natuurlijk besturen als een willekeurige zondagsrijder, maar dat is niet besturen in de ware zin van het woord.’ Echt kunnen besturen vereist kennis van de grenzen van de autotechniek. Want een auto is, zoals elke machine, ‘de ontsluiting van nieuwe mogelijkheden’. Door hun onvermogen om grenzen te stellen aan hun eigen automobiliteit, stelt Stiegler, ‘zijn de consumenten van de auto-industrie representatief voor een zekere degradatie van het tegenwoordige samenleven, zo niet van de tegenwoordige vernietiging van elk samenleven’. Denk aan hoe auto’s voor meer dan een miljoen verkeersdoden per jaar zorgen, de lucht vervuilen en de speelruimte van kinderen inperken.

Dat zo’n cliché toch opgang doet, is voor Stiegler een symptoom van de techniekvergetelheid die het westerse denken – en daarmee onze gehele wereld – bepaalt. Ons denken verdringt dat het zelf door en door technisch is. Vandaar dat hij zichzelf, al is een groot deel van zijn oeuvre gewijd aan de techniek, geen techniekfilosoof noemt. ‘Ik bedrijf geen filosofie van de techniek zoals sommigen filosofie van de kunst, de moraal of de politiek bedrijven, die allemaal bepaalde gebieden zouden zijn van een filosofisch weten dat verondersteld wordt meer algemeen te zijn. Techniek is voor mij geen regionaal object van de filosofie, maar het eigenlijke object van de filosofie.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Niet-wereld

Stiegler zelf ontwikkelt alleen al door zijn afkomst meer gevoel voor techniek dan de gemiddelde filosoof: zijn vader heeft zichzelf opgeleid tot elektrotechnicus. Uit bewondering voor hem leest de jonge Bernard het populairwetenschappelijke werk La radio? Mais c’est très ­simple van Eugen Aisberg. Daarna bouwt hij zelf elektronische apparaten.

Hij ontwikkelt ook meer gevoel voor sociale veranderingen en onrecht dan de gemiddelde filosoof. Hij groeit op in de banlieue, in Sarcelles, op zestien kilometer van het Parijse centrum. Hij maakt mee hoe dat slaperige plaatsje moderniseert en hoe de bevolking verviervoudigt, mede door de komst van immigranten. Later schrijft hij dat hij mede doordat hij in Sarcelles heeft geleefd weet dat er ‘bewoners van het onbewoonbare zijn die de geprivilegieerde doelgroepen zijn van de supermarkten, reclameadverteerders, verkopers van consumptiegoederen die leverbaar zijn in “in optionele uitrusting”, banken die woekerkredieten aanbieden et cetera. (…) Ik ben zelf heel dicht bij die niet-wereld geweest en ben er nog net aan ontsnapt.’

Als hij geen krediet meer krijgt, overvalt Stiegler zijn bank

Stieglers ‘ontsnapping’ verloopt via een uitzonderlijk parcours. Hij neemt deel aan de revolte van mei 1968 en wordt, zestien jaar oud, van school gestuurd. Drie jaar later is hij vader. Hij heeft allerlei baantjes, maar verdient te weinig. Zijn huurachterstand loopt zo op dat hij de spullen van zijn jonge gezin in een bestelwagen laadt en heimelijk naar het platteland verdwijnt. Daar pacht hij een kleine boerderij. Tijdens het melken luistert hij naar jazzmuzikant Charles Mingus.

Door de droogte van 1975 moet hij de boerderij sluiten. Hij begint een jazzcafé in Toulouse. Dat loopt goed, maar dan vindt de politie er heroïne. Als Stiegler niet ingaat op het aanbod van de politie om verklikker te worden, moet het café sluiten. Als hij geen krediet meer krijgt, overvalt Stiegler zijn bank. Daarna pleegt hij nog een paar bankovervallen, tot hij gearresteerd wordt.

Hongerstaking

In de gevangenis krijgt hij bezoek van de filosoof Gérard Granel (1930-2000), die een trouwe bezoeker was van zijn jazzcafé. Granel brengt hem boeken en overreedt hem om filosofie te gaan studeren. Na drie weken hongerstaking krijgt Stiegler een eigen cel, zodat hij rustig kan werken. Als hij vrijkomt heeft hij – niet alleen door zijn studie – een scherpere blik. ‘Na vijf jaar in de gevangenis kun je niets meer, zelfs geen straat oversteken. Maar het voordeel is dat je alles totaal nieuw ziet. Dat is de droom van een filosoof – of van een schilder.’

Wat Stiegler nu voor het eerst echt ziet, is hoe onlosmakelijk mens en techniek met elkaar verbonden zijn. Die gedachte werkt hij uit in zijn magnum opus La technique et le temps (De techniek en de tijd, eerste deel verschenen in 1994). De titel is niet toevallig geënt op Zijn en tijd van Martin Heidegger (1889-1976). Volgens de Duitse denker vervreemdt de techniek de mens van een authentieke wijze van zijn. Stiegler daarentegen stelt dat die authentieke wijze er nooit is geweest en dat de mens altijd al technisch is geweest. De wording van de mens (antropogenese) gaat gelijk op met de wording van de techniek (technogenese).

Dat komt deels door ons défaut ­d’origine, ons gebrek aan een oorsprong. Stiegler illustreert dit aan de hand van de Griekse mythe van Epimetheus, de minder bekende tweelingbroer van de titaan Prometheus. De oppergod Zeus geeft de dynameis, de kwaliteiten, aan Prometheus. De titaan moet die toevoegen aan de klei waaruit de sterfelijke wezens zullen ontstaan en moet hen zo vormen, maken tot wat ze zullen zijn. Maar Epimetheus vraagt Prometheus of hij die taak op zich mag nemen. Helaas zegt Prometheus ja. Helaas, omdat Epimetheus een klungel is. Als hij alle dynameis heeft verdeeld, blijkt dat hij één soort is vergeten: de mens. Waar dieren duidelijke kwaliteiten hebben gekregen (ze kunnen bijvoorbeeld goed klimmen, vliegen, zwemmen of vechten), kunnen de mensen niets.

Om de fout van zijn broer goed te maken steelt Prometheus de technai, de technieken, van de goden en schenkt die aan de mensen. Dat maakt het défaut ­d’origine tot het défaut qu’il faut, het gebrek dat nodig is. Want juist het tekort, ons gebrek aan een essentie, dwingt ons om iets van onszelf te maken, wat ons mensen onderscheidt van niet-menselijke dieren. Maar we blijven par défaut, bij gebrek. Bij gebrek aan een essentie moeten we onszelf blijven uitvinden en hebben we altijd protheses nodig, werktuigen. ‘We zijn zowel vervreemd door techniek als erdoor gevormd,’ stelt Stiegler.

Geheugen

Stiegler ondersteunt zijn visie met empirisch materiaal, onder meer van de techniekfilosoof Gilbert Simondon (1924-1989) en de archeo-antropoloog en paleontoloog André Leroi-Gourhan (1911-1986). Zeer vereenvoudigd gesteld gaat het om een kip-ei-situatie. Doordat onze hersenen zich hebben ontwikkeld en doordat wij rechtop zijn gaan lopen, en daardoor onze handen beter kunnen gebruiken, hebben wij mensachtigen de techniek kunnen ontwikkelen. Maar omgekeerd hebben onze hersenen zich ontwikkeld en zijn wij rechtop gaan lopen doordat de ontwikkeling van de techniek daarom heeft gevraagd.

Vandaar het woord ‘tijd’ in de titel van Stieglers hoofdwerk: mens en techniek constitueren elkaar door de tijd heen. Een steen zo bewerken dat je ermee kunt snijden, vraagt bijvoorbeeld al om verregaande fysieke en geestelijke vermogens. Je moet geschikte vingers hebben en in de ruwe steen al het mes zien, dus vooruit kunnen kijken. Maar die vaardigheden ontwikkelt een mens niet puur individueel. Het gaat om kennis die van generatie op generatie wordt doorgegeven en zich steeds verder verfijnt.

Ons denken verdringt dat het zelf door en door technisch is

Stiegler onderscheidt hier drie soorten geheugen. Het eerste is individueel, epigenetisch. Dit bevindt zich in ons centrale zenuwstelsel en lichaam, en verdwijnt met onze dood. Het tweede is soortelijk, fylogenetisch. Dit bevindt zich in onze genen en gaat (met mutaties) over op de volgende generatie. De mens kenmerkt zich door een ver ontwikkeld derde soort geheugen, het epifylogenetische. Waar bij de meeste organismen de individuele ervaringen met hun dood verdwijnen, blijven die bij de mens deels bewaard in de techniek. Denk aan de door het individu verder verfijnde techniek van het stenen slijpen. Of aan de ontwikkeling van de taal, het schrift, het internet.

Het epifylogenetische geheugen is de andere vormen van geheugen gaan overvleugelen, zeker sinds de techniek zich ontwikkelt binnen een op voortdurende groei gericht kapitalistisch systeem. Stiegler ziet een steeds verdergaande proletarisering, waarmee hij bedoelt dat mensen door de techniek verliezen aan savoir-faire (weten hoe iets te doen) en savoir-vivre (weten hoe te leven). Technische mechanismen krijgen de overhand en brengen zo psychische en sociale processen in gevaar.

De negentiende eeuw heeft volgens hem de proletarisering van de producent gebracht. De kennis die de ambachtsman daarvoor had ging verloren, doordat hij in de fabriek alleen nog maar door anderen bedachte machines hoeft te bedienen. In de twintigste eeuw werd ook de consument geproletariseerd, doordat markt en marketing de menselijke verlangens sturen. En in de eenentwintigste eeuw draait het om de proletarisering van de intelligentsia. Zo kunnen aan de universiteiten onderzoekers vaak niet meer zelf bepalen wat zij onderzoeken. Bovendien zijn ze steeds meer afhankelijk van technieken die zij zelf niet kunnen besturen, zoals algoritmes. Simpelweg afscheid nemen van de techniek kan niet – de mens is immers een technisch wezen. Daarom grijpt Stiegler terug op de Griekse visie op techniek als pharmakon: ze kan zowel gif als medicijn zijn. Voor Stiegler is ze gif als we haar veronachtzamen, overlaten aan de exacte wetenschappen, ingenieurs en vrije markt. Maar ze kan een medicijn zijn als we – denk aan de drie soorten geheugen – inzien dat ze tegelijkertijd altijd een individuele en collectieve kant heeft.

Vechten

Anders dan veel van zijn Franse mede­filosofen verwacht Stiegler niet al het heil van de staat. Juist omdat we allemaal producent en consument kunnen zijn, kan iedereen in principe emancipatoire zelftechnieken helpen ontwikkelen en zo bijdragen aan de deproletarisering. Stiegler staat een actief burgerschap voor, waarbij hij onder een burger iemand verstaat ‘die zich cultiveert en vecht’.

Ons gebrek aan een essentie dwingt ons om iets van onszelf te maken

Zijn eigen burgerschap is zeer actief, mogelijk ook omdat hij zich in zijn gevangenisjaren had voorbereid op ‘een meer waardige, noodzakelijke en intelligente terugkeer naar de wereld’. Hij schrijft bijna dertig boeken. Verder doceert hij aan universiteiten én aan een door hem zelf opgerichte filosofieschool voor leken. Ook doet hij onderzoek naar oude en vooral nieuwe technieken en media, soms aan mede door hemzelf geïnitieerde en geleide centra als het Institut de recherche et d’innovation van het Centre Pompidou. Daarbij werkt hij graag samen met vertegenwoordigers van andere disciplines. Bij Ars Industrialis (tegenwoordig Association of Friends of the Thunberg Generation) zijn dat onder anderen mensen uit de wereld van de nieuwe media, psychiaters, sociale werkers, kunstenaars, juristen en economen. In het departement Seine-Saint-Denis helpt hij een gemeenschap op te bouwen die met digitale hulpmiddelen dit achterstandsgebied weer moet doen opleven.

Waarschijnlijk is Stiegler te actief. Hij raakt uitgeput, wat de depressieve gevoelens die hij soms toch al had versterkt. Hij pleegt, 68 jaar oud, zelfmoord.