Home Psyche ‘Om te herinneren heb je altijd een ander nodig’
Identiteit Psyche

‘Om te herinneren heb je altijd een ander nodig’

Volgens geheugenexpert Aleida Assmann is vergeten de standaard. Dat maakt wat we ons wél herinneren des te belangrijker.

Door Annette van der Elst op 28 april 2023

Aleida Assmann literatuurwetenschapper cultuurwetenschapper herinneren vergeten collectieve herinnering Beeld Jussi Puikkonen/KNAW

Volgens geheugenexpert Aleida Assmann is vergeten de standaard. Dat maakt wat we ons wél herinneren des te belangrijker.

FM5 cover vergeten Filosofie Magazine
05-2023 Filosofie magazine Lees het magazine

Wat en hoe we herinneren bepaalt voor een groot deel onze identiteit. Met onze herinneringen vormen we de verhalen waarmee we leven, en die bepalen weer hoe we onszelf zien en willen zien. Vergeten is daarbij net zo belangrijk. Herinneren is immers ook selecteren, zegt de Duitse literatuur- en cultuurwetenschapper Aleida Assmann (1947). Ze staat aan de basis van de herinneringsantropologie, een vakgebied waarin literatuurwetenschap samengaat met geschiedkunde, culturele antropologie, religiestudies, neurowetenschappen en psychologie.

Aleida Assmann (1947) studeerde egyptologie en Engelse taal en literatuur. Ze is hoogleraar Engels en algemene literatuurwetenschap aan de Universiteit van Konstanz in Duitsland. Aanbiedingen van prestigieuze universiteiten, zoals van Yale University, sloeg ze af. Samen met haar man Jan Assmann, een bekend egyptoloog, ontwikkelde ze het idee van een collectief geheugen. Ze ontving meerdere prijzen voor haar werk.

Het geheugen is niet alleen iets van het individu, legt Assmann uit. ‘Van oudsher wordt het geheugen gezien als puur individueel. Het werd bestudeerd binnen de psychologie, en in de geschiedkunde of in de literatuurwetenschappen was het hooguit een onderwerp in relatie tot biografieën. Maar een individueel geheugen is altijd beïnvloed door anderen. We leren van anderen hoe we moeten herinneren. En om actief te herinneren – dat wil zeggen herinneringen te bestendigen, te bewaren en levend te houden – hebben we anderen nodig. Dat kan een echte ander zijn of een voorgestelde ander, bijvoorbeeld als je dagboeken leest. Die anderen maken een ervaring tot een herinnering. Herinneren voltrekt zich behalve door anderen ook door symbolen, voorwerpen, gebouwen – kortom, in en door de cultuur.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Theekopjes

Herinneren is een sociale activiteit, benadrukt Assmann. Het is een activiteit die ons met elkaar verbindt. Het geheugen is daarmee ook te zien als een ‘eigenschap’ van een groep; er bestaat zoiets als een ‘collectief geheugen’. Daarmee doelt ze niet op het idee van psychoanalyticus Carl Gustav Jung dat in ons ‘persoonlijk onbewuste’ ook een ‘collectief onbewuste’ met overgeërfde herinneringen van voorouders schuil zou gaan. Nee, Assmanns idee van een collectief geheugen heeft te maken met de gemeenschappelijke verhalen en de wijze waarop binnen een bepaalde cultuur het verleden wordt herdacht. Dit collectieve geheugen is medebepalend voor de identiteit van een groep, van een samenleving en van een natie. De processen die spelen bij de vorming van het individuele geheugen gelden voor een groot deel ook voor het collectieve geheugen.

Tot die processen behoort ook vergeten. ‘Vergeten gaat vanzelf en is minstens zo vanzelfsprekend als herinneren,’ zegt Assmann. Misschien zelfs vanzelfsprekender; slechts een klein deel van wat we meemaken zetten we actief om in een herinnering. ‘We kunnen herinneren zien als weerstand tegen een soort standaardinstelling van het individu en van een samenleving. Herinneren is de negatie van vergeten; slechts een klein deel van wat we meemaken blijft in ons geheugen bewaard. Vergeten verloopt langzaam en in stilte.’

‘Vergeten verloopt langzaam en in stilte’

Assmann onderscheidt twee drijvende krachten in het sociale vergeten: nieuwe generaties devalueren de ervaringen van de vorige generaties en stellen hun eigen ervaringen centraal. De andere kracht is de onophoudelijke stroom spullen in onze westerse samenlevingen, waarin technische en economische ­‘vernieuwing’ centraal staat. De keerzijde daarvan is een voortdurend vervangen en dus weggooien van allerlei voorwerpen die herinneringen oproepen en verbinding maken met het verleden en met eerdere generaties – van de theekopjes van oma tot aan meubels, kastelen en kerken.

Maar er zijn ook andere vormen van vergeten, die meer actie vereisen. In haar boek Formen des Vergessens (2016) onderscheidt Assmann zeven verschillende vormen, waarvan sommige een positieve functie hebben en andere een negatieve. Zo heb je het, meer of minder bewust, vergeten van traumatische ervaringen – gebeurtenissen die juist de neiging hebben zich in het geheugen vast te zetten. Dat heeft kwalijke gevolgen, zegt Assmann, zowel voor een individu als voor een collectief en een land. ‘Het verleden werkt altijd door in het heden. Daarom is het zo belangrijk om ingrijpende gebeurtenissen in het geheugen te houden.’

Waarom? Mensen die een concentratiekamp, een oorlog of huiselijk geweld hebben overleefd, willen die gebeurtenissen juist vergeten om zich te kunnen richten op de toekomst.
‘Dat is niet zonder negatieve gevolgen. Het verleden is nooit dood, het is zelfs geen verleden. Het is aanwezig in alles wat we doen. Dat is de kracht van geschiedenis, we dragen die in ons. Je kunt niet een nieuwe toekomst opbouwen zonder het verleden daarin een plaats te geven. Dat geldt ook voor een land.

De behoefte om het verleden te verdringen werd na de Tweede Wereldoorlog algemeen gedeeld. De toenmalige Britse premier Winston Churchill beweerde in een speech die hij 1946 hield dat Europa zich weer moest opbouwen vanuit “the blessed act of oblivion”, vanuit de zegen van vergetelheid. Alleen zo kon Europa zich volgens hem oprichten uit de puinhopen van de oorlog. Maar op die manier trauma vergeten, onderdrukken eigenlijk, is uiteindelijk destructief. In Die Unfähigkeit zu trauern – het onvermogen om te rouwen – diagnosticeerden de Duitse psychoanalytici ­Margarete en Alexander Mitscherlich in 1967 als eersten patiënten die door verdringing van traumatische ervaringen niet aan rouwen toekwamen en daardoor op een bepaald moment vastliepen.

Dat is ook na de Eerste Wereldoorlog gebleken. De trauma’s door het verlies van die oorlog, de puinhopen en de vele doden, zijn in Duitsland nooit benoemd, nooit onder ogen gezien. Dat leidde tot ressentiment, haat en ondermijnde democratische waarden, wat uiteindelijk uitmondde in het nazisme en vervolgens in de Tweede Wereldoorlog.’

Is de verwerking van de trauma’s door de Tweede Wereldoorlog anders verlopen? U bent zo’n anderhalf jaar na de oorlog geboren en hebt zich als kind verbaasd over de stilte hierover.
‘Niet lang na de beëindiging van de oorlog begonnen de processen van Neurenberg tegen de kopstukken van het naziregime. Dat was een begin, maar het zou nog decennia duren voordat ooggetuigen en slachtoffers gingen spreken. Aanvankelijk werd er gezwegen, zeker over de Holocaust. Op de vragen die ik destijds stelde kreeg ik vaak geen antwoord.

In de jaren tachtig was er een omslag, met getuigenissen, wetenschappelijke publicaties en debatten. Dat het verschijnsel “trauma” geconceptualiseerd was heeft daar ook aan bijgedragen. Dat gebeurde onder meer door de Amerikaanse psychiatrische wereld naar aanleiding van de psychische schade die Amerikaanse soldaten in de oorlog in Vietnam hadden opgelopen. Ook het concept “genocide” werd geformuleerd. Vervolgens was de vraag hoe we collectief moesten omgaan met dit soort trauma’s.’

Sinds die tijd is er in de westerse wereld een herdenkingscultuur ontstaan. Heeft dat gevolgen voor het collectief geheugen van een land?
‘Zeker. Er is in een herdenkingscultuur meer aandacht voor slachtoffers. Niet alleen de heroïek tijdens een oorlog, maar ook misdaden en degenen die daaronder lijden krijgen een plaats. De grammatica van de natiestaat was er in de negentiende eeuw een van eer en trots, van gewonnen en verloren oorlogen. Het Franse metronetwerk heeft een station Austerlitz – een slag die Napoleon heeft gewonnen –, die van Londen een station Waterloo – waar Napoleon definitief verloor. Ook relatief nieuwe staten, zoals Servië na het uiteenvallen van Joegoslavië in de jaren negentig, vallen terug op die grammatica van heroïsche elementen, waarbij vechten voor de identiteit essentieel is.

Maar een land moet ook zijn schandvlekken onder ogen zien en die opnemen in de collectieve herinnering. De lijken moeten uit de kast. Dat is moeilijk.

‘In de strijd tussen trots en geheugen wint vaak de trots’

Friedrich Nietzsche zei al dat in de strijd tussen trots en geheugen de trots wint. Toch moet een collectief ook het verleden dat als schandvlek wordt ervaren onder ogen zien. Niet om zich in schuld te wentelen, maar om ervoor te zorgen dat ook de groepen en individuen die zich niet kunnen identificeren met de heroïsche verhalen zich erkend voelen. Dat is van belang voor de onderlinge verbondenheid en solidariteit. Alleen een staat kan die verbondenheid volgens mij waarborgen, niet een soort kosmopolitisme. De voorwaarde hiervoor is wel dat het narratief echt gemeenschappelijk is. Want een staat kan ook uitsluitend worden, en daarmee gevaarlijk.’

U spreekt hier uitdrukkelijk over een narratief en niet over een geschiedenis, een historiografie?
‘Een geschiedenis heeft een begin- en eindpunt en is vanuit het eindpunt geschreven. Een narratief is open, neemt iets op uit het verleden en verbindt dat met het heden en met de toekomst. Dat sluit aan bij de dynamische werking van het geheugen: dat verwijst naar het verleden, is in het heden en is gericht op de toekomst. Een narratief neemt ook altijd de positie van degenen die erbij betrokken zijn mee. Een narratief sluit zo ook aan bij de mythe als funderend principe van een groep.’

Is een mythe niet juist iets wat ontmaskerd moet worden? Niet zelden gaat een mythe gepaard met een veronderstelde vijand of gevaar. Poetin maakt daar bijvoorbeeld grif gebruik van.
‘De Franse filosoof en semioticus Roland Barthes beschreef mythes als problematisch. Toch hebben we mythes ook nodig, zoals de Pools-Britse antropoloog Bronislaw Malinowski benadrukte. Ze hebben een functie en geven een gemeenschap richting in de wijze waarop die zich organiseert, in de praktische en morele handelingen. Maar sommige mythes zijn goed en sommige zijn slecht.

Neem de mythe van de American Dream, die zegt dat je het door hard te werken kunt maken, ook als je met helemaal niets begint. Het is de mythe van de immigranten. Maar bijvoorbeeld de Afro-Amerikanen kunnen zich hier niet altijd in herkennen. Zij zijn als slaven, gedeporteerden, in Amerika aangekomen. Het narratief zal daarom moeten veranderen.

Ook de mythes waar Poetin zich van bedient zijn toxisch. Hij richt Stalin weer op als superheld en gumt diens misdaden uit. We zullen de goede van de slechte mythes moeten onderscheiden door de vraag te stellen: wie worden erdoor uitgesloten en wie hebben er baat bij?’

Veroordelen

Volgens Assmann moeten we bij de vorming van een collectief geheugen oppassen voor al te strenge morele veroordelingen. Daar moet introspectie niet toe leiden. Hoe we herinneren, en wat we daarbij (willen) vergeten, kunnen we analyseren. Ook hoe we omgaan met onze minder mooie kanten. Het heeft geen zin om individuen of groepen te veroordelen voor het verleden, al helemaal niet als ze daar strikt genomen geen verantwoordelijkheid in hadden. Wel kun je constateren: ‘O, dit is mijn verleden. Dit is ons verleden. Dit zijn wij.’