Home 7 wijsheden uit het Oosten

7 wijsheden uit het Oosten

Door Michiel Dijkstra op 20 maart 2018

7 wijsheden uit het Oosten
Cover van 04-2018
04-2018 Filosofie magazine Lees het magazine

Denken en voelen zijn één – en 6 andere inzichten uit de oosterse filosofie.
 

1. Denken en voelen zijn één 

Gevoel en verstand zijn elkaars tegenpolen. Tenminste, als we Plato en Descartes mogen geloven. In de Chinese filosofie speelt de spanning tussen gevoel en verstand echter geen rol. In plaats van te geloven in een ziel met als belangrijkste functie het denkvermogen, gaat de klassieke Chinees juist uit van de eenheid van voelen en denken of xin. Een Chinese wijsgeer denkt dan ook met zijn hart, of preciezer vertaald: met zijn ‘hart-geest’. Hoe wij met ons hart de werkelijkheid tegemoet moeten treden, verschilt per filosofische traditie. Een beroemd antwoord is afkomstig van de confucianistische filosoof Mencius (vierde eeuw voor Christus): ‘Alle mensen hebben een hart dat het lijden van anderen niet verdraagt. Dit kun je zien als er bijvoorbeeld een zuigeling op het punt staat om in een put te vallen. We hebben hem al gered nog voor we hebben nagedacht.’

Tekst loopt door onder afbeelding

Wat kunnen we nog meer leren van de oosterse filosofie? Kom op 21 april 2018 naar Thinking Planet voor onder andere een lezing over confucianisme, depressies en burn-outs, een introductiecollege boeddhisme en een workshop qigong. Meer informatie >>

Mencius gaat er dus van uit dat iedereen een aangeboren neiging tot het goede heeft. We redden een weerloos kind dat in een put dreigt te vallen zonder te denken aan een eventuele beloning. Met dit voorbeeld geeft Mencius een duidelijke ethische invulling aan het menselijke hart: we hebben de kiemen van de deugd in ons en moeten die tot ontplooiing brengen. Niet alle Chinese filosofen waren het met de confucianist eens. Zo stelt de taoïst Zhuang Zi dat de mens er juist naar moet streven om zijn hart zo leeg mogelijk te maken. Allerlei ethische opvattingen zijn volgens hem te vergelijken met lianen in het oerwoud: ze belemmeren de weg. Juist degene die zich niet druk maakt om een bepaalde invulling van ‘het goede’ is in staat om met zijn hart spontaan goed te doen voor iedereen. 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

2. Het is goed om jezelf in de weg te lopen 

De Amerikaanse Beat-dichter Gary Snyder omschreef een koan eens als een manier om ‘jezelf in de weg te lopen’. Dit Japanse begrip is afkomstig uit de zenfilosofie en betekent letterlijk ‘publiek geval’. Namelijk een canonieke dialoog tussen een meester en een leerling die door iedere zenbeoefenaar bestudeerd kan worden in zijn zoektocht om verlichting of ultieme vrijheid te bereiken. Paradoxaal genoeg leidt het bestuderen van zo’n tekst juist tot een geestelijke impasse. Bijvoorbeeld als een leerling gaat oefenen met de beroemdste koan aller tijden: ‘Zhaozhous ‘Nee!’ Dit zenraadsel gaat als volgt: ‘Een monnik vroeg meester Zhaozhou: Heeft een hond boeddhanatuur of niet? Zhaozhou antwoordde: Wu! (Nee!)’

Het antwoord van meester Zhaozhou is zeer bevreemdend, omdat hij volgens de algemene boeddhistische opvatting had moeten zeggen dat een hond juist wel de boeddhanatuur heeft. Met het begrip ‘boeddhanatuur’ wordt de verlichte aard aangeduid die alles en iedereen al heeft, maar die aan het zicht wordt onttrokken door allerlei egocentrische neigingen. Met zijn antwoord gaat Zhaozhou lijnrecht tegen de algemeen geaccepteerde leer in. Zhaozhous doel is echter niet om leerstellingen onderuit te halen, maar om alle zekerheden van zijn leerlingen te ondergraven. Als iemand er vast van overtuigd is dat een hond de boeddhanatuur heeft, heeft Zhaozhous antwoord een schokkend karakter. Zo’n leerling wil uit alle macht vasthouden aan zijn eerdere opvatting en loopt zichzelf op die manier in de weg. Hij of zij moet een nieuwe visie vinden, los van alle vastgeroeste zekerheden. Paradoxaal genoeg vindt hij dan pas echt de boeddhanatuur. Voor deze zoektocht bestaat echter geen reisgids: een objectief antwoord op een koan is niet mogelijk. 

3. De wereld is onkenbaar 

Nagarjuna (ca. 150 n.Chr.), een van de grootste filosofen uit het Indiase boeddhisme, stelt dat de werkelijkheid fundamenteel onbepaalbaar is. Door allerlei concepten op de realiteit te plakken proberen we haar tevergeefs in onze greep te krijgen. Hoe de wereld eruitziet los van onze ideeën over haar weten we niet. Deze opvatting is overigens niet alleen te vinden in het Indiase denken, maar duikt eeuwen later ook op in het werk van een van de grootste westerse filosofen: Immanuel Kant. Volgens Nagarjuna moet de mens zich ermee verzoenen dat hij niets definitiefs over de werkelijkheid kan zeggen. Hij giet deze visie in de zogenoemde ‘viervoudige ontkenning’, waarmee alle mogelijkheden van de traditionele Indiase logica worden geblokkeerd.

De Indiase filosoof benadrukt dat we (1) niet kunnen zeggen dat iets is, (2) niet kunnen zeggen dat iets niet is, (3) niet kunnen zeggen dat iets er tegelijkertijd wel en niet is, en (4) niet kunnen zeggen dat iets er noch tegelijkertijd wel, noch tegelijkertijd niet is. Wie deze vier mogelijkheden – of liever gezegd: onmogelijkheden – doordenkt blijft met lege handen achter. Zo iemand begrijpt dat zijn ideeën altijd een voorlopig karakter hebben en geen aanspraak maken op de ultieme waarheid. Dit inzicht leidt echter niet tot wanhoop, maar tot grote innerlijke rust: er komt een einde aan alle filosofische twisten. 

4. Doe niets en alle doelen worden als vanzelf bereikt 

‘Als niet-doen wordt gedaan, blijft niets ongedaan!’ Deze paradoxale uitspraak uit het taoïsme lijkt op het eerste gezicht een uitnodiging om de rest van je leven in bed te blijven liggen. Luieren als levenskunst. Niet-doen is echter niet hetzelfde als niets doen. Wie de kunst van het niet-doen beoefent handelt dan ook op een bijzondere manier. Hij of zij probeert niet storend in te grijpen in een situatie, maar probeert dit proces zo veel mogelijk te faciliteren. In plaats van je wil op te leggen aan anderen probeer je een zo groot mogelijke openheid en ontvankelijkheid te ontwikkelen. Op die manier worden alle doelen als vanzelf bereikt.

‘Niet-doen’ kan als leidraad dienen voor het alledaagse leven, maar wordt in het taoïsme vooral gezien als de ideale manier om de staat te besturen: ‘Van de hoogste vorst weten de mensen alleen dat hij bestaat.’ De beste bestuurder doet dan ook zijn best om niet op de voorgrond te treden. In plaats van het leven van zijn onderdanen te verstoren door bijvoorbeeld buitensporig hoge belastingen te heffen of ze te dwingen om oorlog te voeren treedt hij zo min mogelijk op de voorgrond. Op die manier kan iedereen zichzelf ontwikkelen en roepen: ‘We hebben het zelf gedaan!’ In werkelijkheid bewaakte de vorst echter het proces. Hij probeert voor alle burgers een voedende moeder te zijn. Of, zoals de Daodejing, de basistekst uit het taoïsme, het formuleert: ‘Hij is hun meester, maar probeert niet hen te bezitten. Dit noemen we de diepe deugd.’

5. Wees geen slaaf van je begeerte

‘Geboren worden is lijden, ouder worden is lijden, sterven is lijden, iets verlangen dat je niet kunt krijgen is ook lijden.’ Zo luidt een van de bekendste uitspraken van Boeddha (zesde eeuw voor Christus). Op het eerste gezicht lijkt zijn leer pessimistisch: alsof de mens van de ene existentiële crisis in de andere belandt. Bij nader inzien heeft het Sanskrietwoord dukkha echter een hele waaier aan betekenissen. Een kernbetekenis is die van ‘de aanlopende as’. Als een as niet goed kan ronddraaien, rolt het wiel niet optimaal en wordt een wagenrit ongemakkelijk. Dat is precies de betekenis van het begrip ‘lijden’: het menselijk bestaan bevat altijd een min of meer latente portie stress, onrust of ongenoegen. Kortom, la condition humaine

Volgens de Boeddha is lijden een gegeven, maar hebben we wel de vrijheid om onze houding ten opzichte van het leven te bepalen. Lijden wordt namelijk veroorzaakt door ‘dorst’ of de begeerte om meer te hebben dan je op dit moment bezit. Wie erin slaagt om onthecht met zijn verlangens om te gaan, is niet langer in de greep van het lijden. Hiermee bedoelt de Boeddha niet dat de mens al zijn verlangens volkomen moet uitdoven, maar dat hij niet langer een slaaf van zijn begeerten is. De Indiase denker presenteerde zijn filosofie namelijk als een middenweg. Noch een leven in het teken van genot, noch een streng ascetische levenswijze leidt tot innerlijke rust. Het loslaten van begeerte schenkt wel vrede. Op die manier verloopt de levensrit (ver)lichter. 

6. Wees gehoorzaam aan de goede leider

Volgens het confucianisme kunnen alle menselijke betrekkingen worden herleid tot vijf relaties. Dit zijn: de verhouding tussen vorst en minister, tussen vader en zoon, tussen oudere broer en jongere broer, tussen man en vrouw, en ten slotte tussen vriend en vriend. Volgens Confucius (zesde eeuw voor Christus) moeten al deze relaties hiërarchisch zijn. Zo dient een minister zijn vorst te gehoorzamen en mogen kinderen niet tegen hun ouders ingaan. De laatste van de vijf relaties, die tussen vriend en vriend, lijkt wel op gelijkwaardigheid gebaseerd. Maar schijn bedriegt: tot op de dag van vandaag stellen Chinezen elkaar de vraag wie de oudste is, en diegene fungeert vervolgens binnen de vriendschap als de oudere broer of zus. 

Vanuit eenentwintigste-eeuws perspectief lijken de vijf relaties een middel om een totalitaire staat te funderen. Als iedereen zijn plaats dient te kennen, is er geen ruimte voor persoonlijke vrijheid meer. Confucius benadrukt dat de hiërarchie echter alleen werkt als degene die bovenaan staat deugdzaam is. Zo is een goede vorst een vader des vaderlands die voor zijn burgers zorgt alsof het zijn kinderen zijn. Kinderen respecteren hun ouders omdat zij zelf met respect worden behandeld. Bovendien suggereert Confucius in sommige van zijn uitspraken dat de hiërarchie in de menselijke betrekkingen niet absoluut is. Als je ouders bijvoorbeeld een minder wijs plan hebben om hun vermogen in dubieuze aandelen te steken, heb je als goede zoon of dochter de plicht om ze hiervan te weerhouden. Op tactvolle wijze en met veel respect, dat wel. 

7. Alles is verbonden

Wat is de werkelijkheid? Een onoverzienbare verzameling dingen die niets met elkaar te maken hebben? Of vormen alle fenomenen juist een eenheid? Op deze vragen heeft de Chinees-Japanse Bloemenkransschool een antwoord geformuleerd. Aanhangers van deze boeddhistische opvatting stellen dat er op het diepste niveau geen obstructie tussen dingen is. Niets zit elkaar in de weg en alles ondersteunt alles. Of, zoals de Bloemenkransschool het in het Japans uitdrukt: tussen ‘ding’ en ‘ding’ zit geen ‘hindernis’ (ji ji mu ge). Het begrip ‘dingen’ slaat overigens niet alleen op levenloze objecten, maar ook op alle planten, dieren en mensen. Alles vormt een grote eenheid.

Vaak wordt deze holistische gedachte toegelicht met de metafoor van Indra’s Net. De knooppunten van dit net bestaan uit schitterende edelstenen. Als je in een edelsteen kijkt, zie je daarin alle andere edelstenen weerspiegeld. Tegelijkertijd zie je ook de edelsteen waar je nu in kijkt en waar opnieuw alle edelstenen in weerspiegeld worden, en zo tot het oneindige… Op die manier zijn alle fenomenen transparant ten opzichte van elkaar. Wie zich realiseert dat de werkelijkheid een grote eenheid is, trekt hier volgens de Bloemenkransschool een ethische consequentie uit. Zo iemand zal de boeddhistische deugd ‘mededogen’ (Sanskriet: karuna) in praktijk brengen om alles en iedereen belangeloos te ondersteunen. De vraag is hoe deze hulpvaardigheid in de praktijk uitvalt. Maar als ik besef dat mijn gehate buurman met mij verbonden is in het alomvattende netwerk van de werkelijkheid, zal ik misschien sneller zijn stoep schoonvegen.