Home Klassieke Oudheid Spoedcursus: vragen
Klassieke Oudheid Niet-westerse filosofie Politiek

Spoedcursus: vragen

Vier filosofen over het belang van vragen stellen.

Door Robin Atia, Ira Pronk en Thomas Velvis op 15 mei 2024

Socrates vragen stellen de horzel van Athene beeld Nick Groenewold

Vier filosofen over het belang van vragen stellen.

FM 6 2024 Filosofie Magazine kun je vragen zonder te vragen?
06-2024 Filosofie magazine Lees het magazine

Stekelig doorvragen

Socrates (ca. 470-399 v.Chr.)

Socrates filosoof vragen stellen

Een gesprek met de Griekse filosoof Socrates leverde meestal meer vragen op dan antwoorden. De grondlegger van de westerse filosofie sprak in het oude Athene mensen aan op het marktplein, om ter plekke met hen het deugdelijke leven te bediscussiëren. Zo vroeg hij Lachles in de gelijknamige dialoog om te vertellen wat hij onder moed verstaat. Iemand is moedig wanneer hij tegen de vijand vecht en niet vlucht, oppert Lachles. Dan slaat Socrates toe: het is toch ook mogelijk om buiten het slagveld moedig te zijn? Daar moet Lachles wel mee instemmen. Wanneer hij vervolgens zegt dat moed bestaat uit volharding, werpt Socrates tegen dat je ook in slechte of onzinnige situaties kunt volharden, maar dat dat nog geen moed is. En iemand die volhardend is in het sparen van zijn geld is misschien wel wijs, maar niet moedig. Zo gaat het vragenvuur van Socrates door.

Elke keer als een gesprekspartner een zekerheid presenteerde, zette Socrates daar vraagtekens bij. Al dit gevraag leidde niet zozeer tot een antwoord; veel vaker eindigde de dialoog in een patstelling. Alle mogelijke antwoorden zijn ontkracht, maar de vraag blijft over. Socrates’ tegenstanders vergeleken hem daarom met een sidderrog, die zijn prooi verlamt. Zijn doortastende aanpak en prikkelende vragen leverde hem ook de bijnaam ‘de horzel van Athene’ op.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Socrates probeerde met zijn vragen de waarheid te vinden en onwaarheden uit de weg te ruimen. Het liefhebben (fileo) van de wijsheid (sofia) ziet hij als een moreel goed. Zelfs als er geen sluitend antwoord gevonden kan worden, blijft een levenshouding waarbij men alles goed doordenkt en onware aannames worden ontkracht waardevol. Vandaar dat Socrates stelde: ‘Het enige wat ik zeker weet, is dat ik niets weet.’

Denken zonder antwoorden

Zhuang Zi (ca. 369-286 v.Chr.)

Op een nacht droomde de Chinese wijsgeer Zhuang Zi dat hij een vlinder was. Hij fladderde rond zonder te weten dat hij Zhuang Zi was. Toen hij ontwaakte werd Zhuang Zi zich weer bewust van zichzelf. Maar, vroeg hij zich af, ben ik nu een man die droomde dat hij een vlinder was of een vlinder die droomt dat hij een man is?

De vragen van Zhuang Zi zijn niet bedoeld om een sluitend antwoord op te geven: het blijven raadsels. Natuurlijk kun je wijzen op het feit dat van Zhuang Zi een boek is overgeleverd, en dat mannen wel en vlinders geen boeken schrijven, maar dan heb je de vraag van de filosoof niet goed begrepen. Je kunt nooit zeker weten dat je niet aan het dromen bent, dat de realiteit om je heen geen illusie is. Voor iedereen is het een open vraag of hij geen vlinder is die droomt dat die een mens is.

We kunnen de werkelijkheid nooit echt kennen, stelt Zhuang Zi. Hij is een van de vaders van het taoïsme, de oosterse filosofie die ‘Tao’, de Weg, als grond van de wereld ziet. Tao valt volgens taoïsten nooit geheel te doorgronden: Tao vormt het centrale mysterie waarvoor onze woorden tekortschieten. Mensen die dat begrijpen zijn nederig genoeg om te zwijgen. ‘Zij die het weten spreken niet, zij die spreken weten het niet,’ is een uitspraak van Lao Zi, een andere taoïst.

Maar misschien is de regel van Lao Zi te strikt: zij die het begrijpen spreken niet in stellingen of doctrines, maar ze kunnen wel vragen stellen. In het sceptische wereldbeeld van het taoïsme is de vraag geen aanloop naar het antwoord. Centraal staat de openheid van het vragen, de onzekerheid die rechtdoet aan het raadsel van de werkelijkheid.

Je wereldbeeld in stukken

Karl Jaspers (1883-1969)

Karl Jaspers vragen stellen

Karl Jaspers was zijn leven lang zijn leven niet zeker. De Duitse filosoof en psychiater leed aan een ernstige en ongeneeslijke longziekte die hem vervulde met een gegronde angst voor de dood. Hierdoor ervoer Jaspers dat het bestaan fundamenteel kwetsbaar en onzeker is; een ervaring die hij herkende bij de patiënten in de psychiatrische kliniek waar hij enige jaren werkte. Dit resulteerde in een diep doorvoeld inzicht: soms kom je niet zelf op een vraag, maar dringen de vragen zich aan jou op.

Jaspers werkt deze gedachte uit in Psychologie der Weltanschauungen (1919). Hierin stelt hij dat mensen net kwetsbare weekdieren zijn: ook mensen hebben een veilig omhulsel nodig dat hen beschermt tegen de buitenwereld. Maar in het geval van de mens bestaat deze behuizing (Gehäuse) niet uit materie, maar uit denkbeelden. Door er vaststaande opvattingen en ideeën op na te houden, beschermen we onszelf tegen de fundamentele onzekerheid van het bestaan. En dan vooral tegen existentiële vragen – hoe moet ik omgaan met de tijdelijkheid van mijn bestaan? heeft het leven zin? – die ons in een crisis zouden kunnen werpen.

Toch kent elk leven momenten waarop existentiële vragen onvermijdelijk worden, meent Jaspers. Hij noemt die momenten ‘grenssituaties’. Ziekte, een confrontatie met de dood of hevige schuldgevoelens kunnen hiervoor de aanleiding zijn. Op zo’n moment breekt je Gehäuse: je gesloten wereldbeeld breekt open en je oude opvattingen en ideeën vallen in duigen. Een ­grenssituatie voelt aan ‘alsof iemand het tapijt onder je voeten vandaan trekt’. Dat is niet prettig, maar wel een filosofisch moment: een moment dat tot denken en vragen aanzet. Zonder zulke momenten van onzekerheid zijn we geen mensen, maar ‘machines’.

Vragen maken de mens vrij

Hannah Arendt (1906-1975)

Iedere nieuwkomer krijgt dezelfde vraag voorgelegd. Of je nu nieuw bent in een buurtvereniging, een actiegroep of de gemeenteraad, andere mensen willen altijd weten: wie ben jij? En dat is een andere vraag dan ‘wat ben jij?’, stelt de Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt. Het ‘wat’ gaat over je vermogens en tekortkomingen, de dingen die je laat zien als je voor je levensonderhoud zorgt (‘arbeiden’ noemt Arendt dit) en gebruiksgoederen maakt (‘werken’).

Maar wie je bent toont zich alleen in het handelen, meent Arendt. Wie handelt maakt zichzelf kenbaar, onderscheidt zich van anderen en maakt onderdeel uit van het ‘web van menselijke relaties’. Handelen heeft voor Arendt een politieke betekenis: het is een activiteit waarbij mensen gezamenlijk de wereld inrichten. Daarvoor is spreken nog belangrijker dan doen. Een buurtfeest, een demonstratie of een gemeentelijke regeling komt er alleen door te discussiëren, plannen te maken en beslissingen te nemen.

Gezamenlijk handelen is zeer machtig. Zo zag Arendt van dichtbij het succes van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging in de strijd tegen discriminatie. Maar om die macht te laten gelden, heeft handelen altijd vragen nodig. Politiek kan niet zonder kritiek en debat. In Totalitarisme (1951), haar onderzoek naar de regimes van Hitler en Stalin, maakt Arendt duidelijk hoe gevaarlijk het is als het vragen wegblijft en iedereen zich voegt naar de consensus.

In een situatie waarin het vragen is uitgebannen kan een mens alleen nog terugvallen op de bron van vragen die zijn eigen denken is. Arendt schrijft in haar essay ‘Denken en morele overwegingen’: ‘Wanneer iedereen gedachteloos wordt meegesleept door wat ieder ander doet en waar ieder ander in gelooft, dan worden mensen die denken uit hun schuilplaats gehaald.’ Het vragende denken, zo meent Arendt, is als een stormwind die onbevraagde meningen wegblaast en je oordeelsvermogen vrij maakt.