Hoe leren mensenkinderen taal, bijvoorbeeld de betekenis van het woord water? De blinde en dove Helen Keller vertelt in Mijn levensgeschiedenis, haar autobiografie uit 1903, hoe dat bij haar is gegaan. Door een ernstige ziekte was Helen nog voordat ze had kunnen leren praten doof en blind geworden. Tot haar zevende jaar snapte ze alleen een paar gebarentekens.
Dan komt er een nieuw kindermeisje in haar leven. Annie Sullivan probeert om Helen het verband tussen woorden en dingen duidelijk te maken. Dat wil maar niet lukken, totdat Annie haar mee naar buiten neemt. Daar is iemand water aan het putten. Annie houdt Helens hand onder de pomp, en terwijl het koele water over haar ene hand gutst, spelt ze in de andere hand het woord “w-a-t-e-r”. En ineens snapt het blinde en doofstomme kind het. Met woorden kunnen we verwijzen naar de dingen, door taal kunnen we contact leggen met de werkelijkheid.
Even tussendoor… Meer lezen over filosofie en betekenis? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Er is verschil tussen naar een bepaalde substantie kunnen verwijzen met taal en dingen weten over die substantie. Lang niet iedereen is op de hoogte van wat je op Wikipedia over water kunt lezen, en gelukkig is dat ook niet nodig. Helen hoefde de chemische samenstelling van water niet te leren om met Annie te kunnen communiceren. Weten wat water is, is water kunnen herkennen. Water is gewoon het spul dat al die eigenschappen heeft waar dorstige wandelaars blij van worden, en nog een paar eigenschappen waar vooral nerds opgetogen van raken.
‘Water is H2O’ werd ontdekt door Amedeo Avogadro, aan het begin van de negentiende eeuw. Dit was een wetenschappelijke ontdekking. Filosofen hebben zich het hoofd gebroken over de aard ervan. ‘Water is H2O’ is het resultaat van empirisch onderzoek. Filosofen zeggen: het is kennis achteraf, ofwel a posteriori kennis. Volgens de filosoof Immanuel Kant had alles wat we met onze zintuigen waarnemen ook anders kunnen uitpakken. A posteriori waarheden zijn volgens Kant altijd contingent: ze zijn waar, maar ze hadden ook onwaar kunnen zijn. Maar is dat eigenlijk wel zo?
Moderne taalfilosofen zoals Saul Kripke en Hilary Putnam zetten hier vraagtekens bij. We hebben de betekenis van ‘water’ immers al vastgelegd door te verwijzen naar het prachtige koele iets dat over Helens hand liep en dat we allemaal kunnen herkennen. Als later blijkt dat dit spul deze chemische samenstelling heeft, dan is dit iets dat niet anders had kunnen uitpakken, want water is het spul waar we naar hebben gewezen, en dat spul heeft nu eenmaal deze chemische samenstelling. De kennis dat water H2O is, zou je dus empirische kennis kunnen noemen, die desondanks noodzakelijk waar is.
Saul Kripke, de horkerige logicus
Wat betekent dit voor ons contact met de wereld? Is er een wezenlijk verschil tussen verwijzen en beschrijven? Ik denk het wel. En met dat onderscheid is het mogelijk om in contact te kunnen staan met de werkelijkheid, terwijl je er tegelijkertijd faliekant onjuiste ideeën over kunt hebben. Je kunt de weg kwijtraken in de werkelijkheid wanneer je ideeën niet kloppen, maar dat betekent niet dat je het contact met de werkelijkheid dan volledig kwijt bent. Je totaal aan de realiteit onttrekken is simpelweg onmogelijk. Zelfs wie helemaal verdwaald is, is immers nog steeds aan alle kanten omringd door de werkelijkheid.
In de online rubriek ‘shortreads’ zoekt Filosofie Magazine elke week in een kort essay naar het antwoord op een alledaagse filosofische vraag.