Hoe slim is een hond? Hoe hoog moet een kind op de Citotoets scoren voor een havo-advies? Wat meet een IQ-test? En betekent ‘intelligentie’ vooral dat je rationeel kunt nadenken of missen we dan iets fundamenteels? Steeds opnieuw doen we een poging om intelligentie te definiëren, te onderzoeken, te meten en zelfs na te maken. Veel mensen gebruiken al dagelijks artificiële intelligentie (AI), zoals programma’s die stemmen herkennen of een tekst kunnen schrijven. Tegelijkertijd waarschuwen veel onderzoekers dat AI helemaal niet zo slim is. Een computer mist empathie, zelfbegrip en de vrijheid om zijn eigen doelen te stellen – juist die zaken maken de mens tot een intelligent wezen.
‘Onze onderzoeken naar intelligentie, intelligentietesten en discussies over artificiële intelligentie zeggen eigenlijk vooral iets over hoe de mens zichzelf begrijpt,’ zegt Maarten Coolen, emeritus docent filosofische antropologie aan de Universiteit van Amsterdam. Begin jaren negentig promoveerde hij op het zelfbegrip van de mens in tijden van informatietechnologie en die kwestie houdt hem nog altijd bezig. ‘Achter al onze vragen over wat intelligentie is of hoe je die meet, schuilt een andere vraag: hoe begrijpen wij onze eigen intelligentie? Oftewel: hoe denkt de mens dat hij denkt?’ Filosofie Magazine legde deze vraag, naast aan Coolen, voor aan een AI-filosoof en een onderwijsfilosoof. Wat vertellen AI en de testcultuur in het onderwijs ons over hoe we denken dat we denken?
Shakespeare
Artificiële intelligentie is een vreemd begrip, vindt filosoof Stefan Buijsman. Buijsman is gespecialiseerd in informaticaethiek en auteur van het boek AI: Alsmaar Intelligenter (2020). ‘We hebben programma’s ontwikkeld die goed kunnen nabootsen wat wij doen of bepaalde taken zelfs beter uitvoeren. Er zijn computers die sneller een medische diagnose stellen dan een dokter en ChatGPT schrijft sneller dan een mens een Shakespeareaans gedicht.’ Maar, zegt Buijsman, je kunt die programma’s alleen intelligent noemen als je een heel specifieke definitie hanteert. ‘In de informatica betekent intelligentie: zo effectief mogelijk een bepaald doel nastreven. Als die computer dat net zo goed of zelfs beter kan dan wij, denken we: verrek, hij is net zoals wij of zelfs beter!’ We zijn dus geneigd te denken dat een computer onze manier van denken weerspiegelt.
Andersom zijn we onze eigen intelligentie ook als een soort computer gaan begrijpen, zegt Coolen. ‘Vóór de uitvinding van de computer in de jaren vijftig dacht men dat de menselijke geest volgens natuurlijke wetmatigheden functioneerde, net als een klok. Maar met de ontwikkeling van de computer veranderde dat mensbeeld. Mensen werden net als computers gezien als programmeerbare informatieverwerkers. Computers combineren losse data aan de hand van een regel of een algoritme. Dat betekent dat ze verschillende dingen kunnen, afhankelijk van het algoritme dat je erin stopt. In tegenstelling tot een klok ligt wat een computer kan niet van tevoren vast: het ene algoritme zorgt ervoor dat die kan schaken, het andere dat die een gezicht kan herkennen.’
Dat mensbeeld keert terug in de cognitieve psychologie, die tegelijk met de informatietechnologie opkwam, zegt Coolen. ‘Volgens de cognitieve psychologie is de wereld een databank. Mensen combineren de data op verschillende manieren, afhankelijk van het doel dat ze op een bepaald moment nastreven of de verlangens die ze hebben. Als ik iemand ontmoet, ga ik de opgeslagen data in mijn hoofd af om erachter te komen of ik deze persoon al eerder gezien heb. En als ik wil schaken, zal ik de data over de positie van de schaakstukken combineren met de regels van het spel.’
Werkgeheugen
Volgens Jan Bransen, hoogleraar filosofie van de gedragswetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen en auteur van Gevormd of vervormd? Een pleidooi voor ander onderwijs (2019), zie je het beeld van de mens als informatieverwerker terug in de testcultuur in het onderwijs. ‘We gebruiken intelligentietesten, Citoscores, leesvaardigheidstoetsen en rekentesten om te kijken hoe slim kinderen zijn. Een kind wordt daarbij haast als een computer beschouwd: het verwerkt data met zijn “werkgeheugen” en slaat dat vervolgens op in z’n “langetermijngeheugen”. Met een intelligentietest kun je dan checken of een kind die opgeslagen informatie goed kan toepassen.’
‘Intelligentie wordt pas ingewikkeld als we het definiëren’
Maar er gebeurt iets raars wanneer we onszelf opvatten als informatieverwerkers, meent Coolen. ‘Alleen omdat de computer bepaalde taken kan uitvoeren die wij ook kunnen, concluderen we dat wij die taken dus op precies dezelfde manier uitvoeren als de computer. We maken een gekke omdraaiing. We verwarren onszelf met een machine die we zelf hebben gemaakt. En we zien onze eigen manier van denken aan voor de algoritmes die we zelf ontworpen hebben.’
Volgens Coolen kan de Duitse filosoof Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) ons voor die denkfout over ons eigen denken behoeden. ‘Hegel dacht dat de mens zichzelf leert kennen door zich tot uitdrukking te brengen in de wereld. Dat noemde hij “veruitwendigen”. We veruitwendigen onszelf bijvoorbeeld in de relaties die we aangaan, de talen die we spreken, de boeken die we schrijven en de technologieën die we maken. Ook AI kun je op die manier zien als een veruitwendiging van onszelf.’ Maar, vervolgt Coolen, ‘Hegel stelde ook dat zodra we onszelf in iets veruitwendigd hebben, we kunnen ontdekken dat we niet met die veruitwendiging samenvallen.’ Precies die mogelijkheid biedt de computer ons. We zien hem voor ons, we kunnen hem bestuderen en kunnen daardoor ook ontdekken waarom we anders denken dan een computer.

Historisch profiel: Hegel
Buijsman beaamt dit. ‘ChatGPT-4 laat zien dat de mens geen informatieverwerkende machine is. Dat programma had iets van 10.000 miljard voorbeeldwoorden nodig om goed te functioneren. Bij ons werkt dat anders; geen enkel kind hoeft miljarden woorden te kennen voor het kan spreken. Dankzij AI kunnen we inzien dat er iets anders nodig is om menselijke intelligentie te begrijpen.’
Tekst loopt door onder afbeelding

Protesteren
Computers en mensen zijn fundamenteel anders, vervolgt Buijsman. ‘Het gaat er niet om wát de computer doet, maar hóé die het doet. Ook al kan een computer uiteindelijk alles wat wij ook kunnen, een computer begrijpt niet wat die doet en heeft geen betekenisvolle ervaring van de wereld. Een schaakcomputer weet bijvoorbeeld niet wat winnen is; er bestaan slechts nullen en enen.’
Bransen vult aan: ‘In tegenstelling tot een computer kan een mens zich afvragen: is dit wel relevant voor mij? Dat merk je ook aan leerlingen. Ze kunnen wat een leraar doet saai vinden, afgeleid raken, protesteren – ze geven tegendruk. Juist dat maakt lesgeven leuk: niemand wordt leraar om pakketjes kennis over te dragen. Je probeert samen een betekenisvolle ruimte te scheppen om iets nieuws te ontdekken.’
‘De mens verwart zijn eigen intelligentie met de computers die hij zelf heeft gemaakt’
Een IQ-test kan zinvol zijn om bepaalde cognitieve vaardigheden van mensen onderling te vergelijken, meent Bransen. ‘Maar we moeten wel in gedachten houden dat we daarmee niet intelligentie zélf meten.’ Hij licht toe. ‘Stel dat je al lopend door Amsterdam de omgeving met je telefoon filmt. En stel dat je dan alleen nog maar naar dat schermpje kijkt en denkt: dít is Amsterdam. Dan verwar je een representatie met de echte stad en met de ervaring die je hebt als je erdoorheen loopt.’
Op dezelfde manier verwarren we intelligentietesten vaak met intelligentie zelf. ‘We voelen trouwens wel aan dat die testen tekortschieten. Daarom proberen we die aan te vullen met definities als EQ, “emotionele intelligentie”, of we zoeken naar parameters voor “sociale intelligentie” enzovoorts.’ In het dagelijks leven begrijpen we volgens Bransen eigenlijk heel goed wat intelligentie is. ‘We raken pas in de war wanneer we die proberen te meten.’ Het doet denken aan de taalfilosoof Ludwig Wittgenstein, die stelde dat we meestal prima weten wat het is om gelukkig te zijn. Pas als de taal ‘op vakantie gaat’ – uit de dagelijkse context wordt getrokken – wordt de vraag ‘wat is geluk?’ opeens heel complex. ‘Het woord “intelligentie” gaat niet op vakantie, maar wordt in een labsetting opgesloten,’ grapt Bransen.
Intuïtie
Terug naar de vraag: hoe denken we dat we denken? ‘Die vraag heeft iets verwarrends,’ zegt Coolen. ‘Er is namelijk een betekenisverschil in deze zin tussen de eerste ‘denken’ en de tweede. We denken dat ons denken een vorm van informatieverwerking is. Maar als we alleen maar informatieverwerkers waren, hadden we nooit kunnen bedenken dat we informatieverwerkers zijn. Een informatieverwerker kan namelijk niet bedenken dat hij een informatieverwerker is; daarvoor is een ander soort reflectie nodig.’

Spoedcursus intelligentie
Als intelligentie geen informatieverwerking is, wat is ze dan wel? Buijsman, Bransen en Coolen komen met een aantal ideeën: intelligentie heeft te maken met lichamelijkheid, intuïtie, zelfbegrip, betekenis kunnen ervaren, eigen doelen kunnen stellen. ‘Maar een bevredigende definitie heb ik niet,’ zegt Bransen. ‘Taal onthult en verhult: elke definitie is als een zaklamp die bepaalde dingen zichtbaar maakt, maar de dingen buiten de lichtbundel nog moeilijker te onderscheiden maakt. En waarom willen we eigenlijk een alomvattende definitie van intelligentie? Welk antwoord verwachten we te vinden? Het is alsof je probeert te definiëren wat je nu precies zo waardeert aan je partner; dat lukt nooit volledig.’
Coolen beaamt dit. ‘Stel dat je een boek over je eigen leven schrijft. Als iemand aan jou vraagt of je samenvalt met het boek, is het antwoord: natuurlijk niet! Net zo ligt onze intelligentie nooit volledig in een definitie van intelligentie besloten.’ De vraag “wat is intelligentie?” zullen we volgens Coolen dus nooit definitief beantwoorden. ‘Maar het is eigen aan de mens om zich steeds opnieuw af te vragen hoe hij denkt dat hij denkt. Zolang we die vraag blijven stellen, zijn we intelligent.’