Home Leiderschap Het koningschap: bovenmenselijk, al te bovenmenselijk
Leiderschap Politiek

Het koningschap: bovenmenselijk, al te bovenmenselijk

Filosoof Hans Dijkhuis schreef een boek over hoe filosofen de monarchie hebben gesouffleerd of juist ondermijnd.

Door Pieter Hoexum op 07 december 2010

koningshuis koningschap monarchie beeld Markus Spiske/Unsplash

Filosoof Hans Dijkhuis schreef een boek over hoe filosofen de monarchie hebben gesouffleerd of juist ondermijnd.

Cover van 10-2010
10-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het koningschap is een bovenmenselijke, misschien wel onmenselijke taak. De televisieserie Den Uyl en de affaire-Lockheed (2010) toont in de figuren van Juliana en Bernhard mooi tot welke ellende én welke schoonheid het kan leiden. Terwijl de koninklijke macht en het koninklijke aanzien de prins verblindden en overmoedig maakten, maakten die de koningin juist deemoedig. Immanuel Kant wees er terecht op dat de vele eerbewijzen waar koningen nu eenmaal mee overstelpt worden hen hoogmoedig kunnen maken, terwijl die hen juist bescheiden zouden moeten stemmen, als ze verstand genoeg bezitten om te bedenken dat hun taak – het recht van de mensen te beheren – voor een mens eigenlijk te groot is.

Het recht beheren geeft de beheerder bijna onvermijdelijk het gevoel zelf boven dat recht te staan. Volgens veel denkers is dat gevoel juist en staat een koning, een heerser, boven de wet. In de Romeinse keizertijd gold het principe princeps legibus solutus est: de keizer is niet aan wetten gebonden. Met zijn wetten bestuurt de koning het land, zijn wil is wet.

Tegenstanders van dit principe menen dat een koning net zo goed als zijn onderdanen aan de wet is gebonden: voor de wet is iedereen gelijk. Anders ontaardt koningschap in willekeur. Denkers als Hobbes stelden daar weer tegenover dat er, zolang er maar echt sprake is van een alleenheerschappij (monarchie), juist geen sprake is van willekeur. Zolang immers in de staat slechts één stem klinkt en iedereen die gehoorzaamt, is er orde in plaats van chaos.

Wie heeft nu het laatste woord, de koning of de wet? Zelfs Plato kwam er niet helemaal uit. In zijn Politieia bepleit hij een regering door een koning-filosoof, maar in zijn De wetten lijkt hij toch de wet het laatste woord te gunnen.

Wereldwijd verouderd

Deze voorgeschiedenis van het denken over de verhouding tussen de wet en (de wil van) de koning, en nog veel meer aspecten van het koningschap, doet filosoof Hans Dijkhuis uit de doeken in zijn boek Monarchia. Het fenomeen van het koningschap. Hij stelt daarin weliswaar, op de een na laatste bladzijde, nuchter vast dat ‘de koninklijke monarchie wereldwijd [lijkt] te hebben afgedaan als regeringsvorm’, maar voegt er meteen aan toe: ‘nadat zij vijfduizend jaar lang het wereldtoneel had gedomineerd.’ Terecht merkt Dijkhuis vervolgens op dat dit ‘een constatering [is] waar we wel even bij stil mogen staan’.

Dijkhuis kijkt naar wat er zich achter de schermen van het wereldtoneel afspeelde. Hij geeft een systematisch overzicht van de ideeën van de denkers die als souffleur, toneelschrijver of regisseur optraden, en soms zelfs een bijrol op zich namen of vanuit de zaal kritiek spuiden. Het koningschap domineerde namelijk niet alleen de praktijk, maar evenzeer de theorie. Voor de grote politiek filosofen wier teksten we nog altijd bestuderen, van Hobbes en Locke tot Rousseau, was het koningschap niet iets uitzonderlijks of exotisch, maar iets vanzelfsprekends. Als we weten wat koningschap volgens deze denkers is of zou moeten zijn, begrijpen we beter waar en waarom ze ervoor of -tegen waren.

Bovendien blijkt geregeld tussen de regels van Dijkhuis’ boek door dat het koningschap allesbehalve een afgesloten hoofdstuk is. Ook al zijn de koningen (grotendeels) verdwenen, de machten der aarde worstelen vaak met dezelfde problemen. De Amerikaanse president Nixon wilde niet begrijpen dat hij wegens ‘Watergate’ moest aftreden: ‘Wat de president doet, kan niet onwettig zijn.’

Wie heeft het laatste woord, de koning of de wet?

Al met al is dit boek een waardig opvolger van het vorige boek van Dijkhuis, De machtige filosoof, dat als ondertitel had: ‘Een andere geschiedenis van de Griekse filosofie.’ Dit boek is als het ware ‘een andere geschiedenis van politieke filosofie’.

Grote verdienste is dat ook in dit nieuwe boek weer allerlei figuren van het tweede plan nu eens in het volle daglicht komen te staan. Locke schreef zijn twee beroemde politieke verhandelingen vooral in debat met de nu bijna vergeten Robert Filmer. Locke won dat debat, en wie bestudeert graag verliezers? Toch kunnen we Lockes politieke verhandelingen beter begrijpen als we Filmer beter leren begrijpen.

Filmer had betoogd dat de koninklijke macht een voortzetting is van de vaderlijke macht en dat de staat een soort familie is, met de koning als vaderfiguur; en een vader heeft volgens Filmer nu eenmaal absolute macht over zijn gezinsleden. Locke maakt juist scherp onderscheid tussen familie en staat, en zelfs al zou de vergelijking opgaan, dan nog hebben vaders volgens Locke geen absolute macht. Locke is vooral een ‘anti-absolutist’, onder andere in die zin dat hij de koning aan de wet wil binden.

Hij is daarmee ook de ideoloog van de Glorious Revolution (1688-’89), de machtsovername door ‘onze’ stadhouder Willem III en zijn vrouw Maria Stuart van de Engelse troon. Om koning en koningin van Engeland te worden dienden zij de Bill of Rights te erkennen, waarin de vrijheden van het volk en het parlement staan opgesomd. De contouren van een constitutionele en parlementaire monarchie werden zodoende zichtbaar. Voor het koningschap betekende dit het begin van het einde, terwijl het op dat moment aan de andere kant van het Kanaal zijn hoogtepunt beleefde met de absolute heerschappij van Lodewijk XIV. Mooi is dat Dijkhuis ook de ideoloog van dat regime uitgebreid aandacht geeft, namelijk bisschop Bossuet, hofpredikant van de Zonnekoning. Deze godvruchtige staatkundige is opvallend genoeg sterk beïnvloed door de als atheïst bekendstaande Hobbes.

Verhevenheid

En dan hebben we het tot nu toe alleen nog maar gehad over hoe koningschap zich verhoudt tot de wet, tot opvattingen van vaderschap en van orde; in andere hoofdstukken stelt Dijkhuis nog de continuïteit aan de orde, en de opvolging, en natuurlijk ook deugdzaamheid en verhevenheid… Al met al heeft Dijkhuis een leerzaam en informatief boek geschreven met een originele invalshoek over een belangwekkend onderwerp. Het is helaas al te leerzaam, en daarmee nogal schools geworden. Dijkhuis heeft goud in handen, een schat aan materiaal, maar gaat er zo keurig mee om dat het nergens echt spannend wordt.

Wie een intrigerend boek wil lezen over het koningschap kan terecht bij Alles over koningen van de Duitse journalist Alexander von Schönburg. Inderdaad, dat ‘von’ betekent dat hij zelf van adel is. Hij mocht zich zelfs tot de kennissenkring van Elizabeth II rekenen.

Eerlijk is eerlijk: de titel maakt Von Schönburg niet waar – wie werkelijk álles wil weten kan bij Dijkhuis terecht. Maar Von Schönburg durft hoofdstukken te wijden aan vragen zoals: ‘Wat heeft de queen in haar handtas?’ En: ‘Is een koning ook tijdens seks hoffelijk?’ Toch moet hij niet onderschat worden; hij graaft hier en daar diep in de ideeëngeschiedenis en is verrassend vaak kritisch over het koningschap. Ook durft hij het misschien wel laatste taboe te doorbreken: argumenten leveren vóór het koningschap.

Een belangrijk argument pro koningschap gaf de Duitse denker Max Weber. Het typeert Dijkhuis dat hij dit slechts terloops noemt. Het grote voordeel van een koning met symbolisch gezag is volgens Weber dat hij ‘op formele wijze het machtsstreven van de politici [begrenst], omdat de hoogste positie van de staat eens en voor altijd bezet is’. Door een tamelijk willekeurig iemand – de eerstgeborene van de regerende koning(in) – bij voorbaat de hoogste positie in een staat te gunnen, kunnen de politici slechts strijden om de tweede plaats.

Het is een intrigerende gedachte: een ceremoniële monarchie is misschien wel de beste beveiliging tegen het streven van politici naar echte monarchie (alleenheerschappij) en trouwens ook tegen het verlangen bij veel kiezers naar een sterke man.

Probleem is natuurlijk wel dat dit ceremonieel koningschap een groot offer vraagt. Bernhards schoonzoon, prins Claus, werd slechts toegestaan een symbolisch leven te leiden. Hij ging er geestelijk bijna aan kapot.

Monarchia. Het fenomeen van het koningschap
Hans Dijkhuis
Boom
336 blz.
€ 21,50

Alles over koningen
Alexander von Schönburg
Contact
239 blz.
€ 19,95