1. Inleiding: ‘De mens is een denkend ding’
Filosofie is makkelijker als je denkt. Maar wat is dat eigenlijk, denken? Een korte inleiding in de filosofie van het denken.
Wie denkt laat zijn hoofd in zijn hand rusten, fronst de wenkbrauwen of staart voor zich uit. Een denker kan naast ons zitten, en toch ver weg voelen: in gedachten verzonken. Maar waar is dat precies? Waar zijn we als we denken?
Wanneer we denken, kunnen we in contact komen met de Ideeënwereld, meent de Griekse filosoof Plato (427-347 v.Chr.). In tegenstelling tot de imperfecte, veranderlijke wereld waar we gewoonlijk in leven, bestaat het Ideeënrijk uit perfecte, onveranderlijke vormen. Zo heb je daar de essentie van ‘schoonheid’ in plaats van zomaar een mooi schilderij. Deze Ideeën zijn de échte werkelijkheid, en die bereiken we alleen met het denken – in gedachten.
Is denken iets dat je moet leren?
Toch is ons denken niet altijd waar. We maken vaak genoeg vergissingen, of verbeelden ons iets wat tegen onze ervaring ingaat. Zo kan de Franse filosoof Descartes (1596-1650) zich gemakkelijk inbeelden dat hij geen lichaam heeft. Een bestaan zonder te denken lijkt hem echter onmogelijk, want hoe weet je dan dat je bestaat? Daarom concludeert Descartes dat de mens in de kern een ‘denkend ding’ is.
Maar denken zonder lichaam? Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. We hebben ons verstand nodig om zintuigelijke indrukken te ordenen en te begrijpen, beweert de Duitse verlichtingsdenker Immanuel Kant (1724–1804), maar andersom heeft het denken ook waarnemingen nodig. Waar moet je anders over denken? ‘Gedachten zonder inhoud zijn leeg, waarnemingen zonder begrippen zijn blind.’
We denken niet alleen over onze indrukken, maar ook over woorden, die we niet zelf hebben bedacht. Volgens de Franse filosoof Jean-Luc Nancy (1940-2021) is het denken daarom ‘aan anderen schatplichtig (of ik het nu weet of niet) en tot anderen gericht (of ik het nu wil of niet)’.
Is het denken dan iets dat je moet leren? Voor de Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt (1906-1975) is denken niet het ordenen van waarnemingen, en ook rekenen en beoordelen vallen voor haar niet onder die noemer. Denken is het eindeloos bevragen van wat je denkt te weten. Het is ook mogelijk om niet te denken, bemerkt ze tijdens het proces van de SS’er Adolf Eichmann, een van de hoofdverantwoordelijken voor de Holocaust. Zijn gruwelijke handelen was haar inziens niet het gevolg van een wrede genialiteit, maar van een gedachteloos terugvallen op vooroordelen en routines. ‘Zou het probleem van goed en kwaad,’ vraagt ze zich af, ‘verband kunnen houden met ons vermogen om te denken?’
Wat denk je zelf?
2. Vragen stellen: hoe weet je zeker dat je denkt?
Volgens Socrates, Cicero en Montaigne is filosoferen niet alleen de kunst van het vragen, maar is filosoferen ook leren sterven. En daarmee is meteen veel gezegd over het soort vragen dat de filosoof stelt: wat komt er na de dood? Wat is leven? Vragen die vragen om een antwoord, terwijl je weet dat dat er niet is. De vraag van de filosoof laat zien dat we het leven nooit van buitenaf kunnen verklaren en dat we dus telkens onze wereld van binnenuit moeten bestuderen. Probeer nu eens met die houding deze vraag te stellen: hoe weet je zeker dat je denkt? (En welke vragen zijn er nog meer te bedenken?)
Is onbewust denken ook denken?
Bestaat iets wat ondenkbaar is?
Gaat denken zonder voelen?
Lukt denken zonder taal?
Is denken altijd een ik die denkt?
Kun je denken ook afleren?
Kun je stoppen met denken?
3. Paradox: deze zin is onwaar
Kun je denken dat je denkt zonder dat je denkt? Filosofie is moeilijker als je denkt in paradoxen. Door Barteld Kooi.
In het denken van Descartes wordt de twijfel doordacht (zie ook het gedachte-experiment hieronder). Je kunt aan alles twijfelen: aan je zintuigen, aan je lichaam, aan je overtuigingen, totdat je de bodem van de put bereikt en je zelfs gaat twijfelen aan je eigen bestaan. Daar concludeert Descartes echter uit ‘ik denk’ dus ‘ik besta’, omdat je er niet aan kunt twijfelen dat je denkt. Het denken biedt uiteindelijk een schild tegen radicaal scepticisme.
Er is ondertussen wel veel gesneuveld van je overtuigingen en dat is in de praktijk niet zo handig. Je zult een gulden middenweg moeten vinden tussen alles voor zoete koek aannemen en alles zodanig betwijfelen dat het je dagelijkse functioneren in de weg gaat staan. Maar zelfs als je die denkbalans gevonden hebt, lijkt het alsnog verstandig om bescheiden te zijn. Waarschijnlijk zit je er met je gedachten wel eens naast. Dat is onvermijdelijk.
Hierbij ligt echter een paradox op de loer: de zogeheten voorwoordparadox. Bij veel boeken staat in het voorwoord dat de auteur het zeer wel voor mogelijk houdt dat er een onwaarheid in het boek staat. Door die ene zin in het voorwoord toe te voegen, zit er sowieso een onwaarheid in het boek. Of er was er al één, óf er zit door het toevoegen van die zin in het voorwoord alsnog een onwaarheid in het boek – omdat er verder geen onwaarheden in staan.
Even tussendoor… Elke week zelf leren denken met Filosofie Magazine? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Als je denkt ‘een van de zinnen die ik denk is onwaar’ dan kom je in een denkversie van de leugenaarsparadox terecht. De leugenaarsparadox draait om de zin ‘deze zin is onwaar’ en of je nu denkt dat die zin waar is of dat je denkt dat die zin onwaar is, je komt altijd op een tegenspraak uit. Dat is bij de voorwoordparadox niet anders. Die onschuldig lijkende en gepaste bescheidenheid van het denken leidt linea recta tot inconsistentie! Hoe kan dat? En hoe ontsnappen we aan deze paradox?
Nu zou het mooi zijn als je een oplossing voor de gewone leugenaarsparadox zou kunnen gebruiken om ook deze paradox op te lossen, maar dan kom je van een koude kermis thuis: er is na al die millennia nog steeds geen goede oplossing voor de leugenaarsparadox. Daarom stel ik voor om geen voorwoorden meer te schrijven. Ik sla bij het lezen van een boek het voorwoord meestal al over, en ik mis er eigenlijk niets door. Ik kan me natuurlijk vergissen, maar bij het denken is bescheidenheid ongepast.
4. Gedachte-experiment: denken met een duivel
Wetenschap toetst met experimenten de feiten, filosofie toetst met experimenten het denken.
Stel je voor!
Moet je alles geloven wat je zelf denkt? En zo niet, wat kun je dan wél geloven? Met deze vragen in het achterhoofd besluit de Franse filosoof René Descartes (1596-1650) om alles wat hij denkt te weten te bevragen. Hij nestelt zich voor het haardvuur en begint enkele overtuigingen aan de tand te voelen. Kan hij bijvoorbeeld wel zeker weten dat hij echt in zijn stoel zit, en niet enkel droomt dat hij in een stoel zit? Maar om zo stuk voor stuk elke gedachte te ondervragen is een eindeloos karwei. Veel efficiënter is het om al zijn overtuigingen af te schrijven, en daarna te kijken wat hij wel kan geloven. Daartoe bedenkt Descartes een gedachte-experiment.
Stel dat er een almachtige demon bestaat, die je te allen tijde probeert te misleiden. Is er dan nog iets waar je met zekerheid over kunt spreken? Je zintuigen kunnen makkelijk bedrogen worden: misschien dénk je alleen rook te ruiken, terwijl er in werkelijkheid niets is. Alle informatie over de buitenwereld – zelfs het bestaan van de buitenwereld – moet dus in twijfel worden getrokken. Ook de overtuiging dat je een lichaam hebt kan een illusie zijn, want de demon kan beïnvloeden wat je voelt en denkt. Is dan de enige zekerheid dat er geen zekerheid is?
Tekst loopt door onder afbeelding
Nee, zegt Descartes, er is nog iets waarover je niet kunt twijfelen: het feit dat jíj twijfelt. Om door een demon bedrogen te kunnen worden, moet je immers wel bestaan. Zo leidt het gedachte-experiment tot Descartes’ beroemde conclusie: ‘Ik denk, dus ik ben.’ Of de inhoud van onze gedachten betrouwbaar is, valt te betwisten, maar het denken zelf bewijst zonder twijfel dat er iemand bestaat die denkt. Zo leidt Descartes’ radicale vertwijfeling toch nog tot een zekerheid.
Echt?!
Volgens Descartes kun je niet direct geloven dat je lichaam, andere mensen en de buitenwereld bestaan. Alleen het bestaan van een denkende geest is zeker. Maar als alleen deze enkele denker zou bestaan, zou hij dan nog wel kunnen denken? We denken meestal over dingen die we waarnemen: we vragen ons af hoe iets werkt of overpeinzen een interessant boek. Zelfs wanneer we onze gedachten vol op onszelf richten, gebruiken we daarvoor een taal die ons door anderen is aangeleerd. Zijn er vormen van denken die zonder waarnemingen en woorden kunnen? Of ben je om te kunnen denken altijd afhankelijk van een wereld buiten jezelf? En is het gedachte-experiment zelf wel denkbaar? Want kun je een denkend ding zijn zonder lichaam?
5. Close reading: Hannah Arendt over denken
Filosofie is ook makkelijker als je leest. Goed leest. Filosofische bronteksten zijn niet altijd even makkelijk te begrijpen. Daarom helpen we je in een close reading op weg met extra context en commentaar bij deze tekst van Hannah Arendt over het denken.
Het denken*1 hangt voor zijn conceptuele kader helemaal af van de gave van de metafoor*2, die de kloof tussen het zichtbare en het onzichtbare, tussen de wereld van de verschijnselen en het denkende ego overbrugt. Maar er is geen metafoor die op een aannemelijke wijze de bijzondere activiteit van de geest, waarin iets onzichtbaars in ons zich inlaat met de onzichtbaarheden van de wereld*3, kan verhelderen. Alle metaforen die aan de zintuigen ontleend zijn, zullen tot moeilijkheden leiden, om de eenvoudige reden dat al onze zintuigen wezenlijk cognitief zijn en daarom, als men ze begrijpt als activiteiten, een doel buiten zichzelf hebben; ze zijn niet energeia*4, geen doel in zichzelf, maar instrumenten die ons in staat stellen de wereld te kennen en ons met de wereld in te laten.
Het denken gaat buiten de orde, omdat de zoektocht naar betekenis geen eindresultaat produceert dat de activiteit zal overleven, dat nog betekenis*5 zal hebben nadat de activiteit aan haar einde is gekomen. (…) De enige mogelijke metafoor die men voor het leven van de geest kan bedenken, is de gewaarwording in leven te zijn. (…) Haar inherente wet (…) is een “onophoudelijke beweging, de cirkelbeweging”, dat wil zeggen, de enige beweging die nooit een einde kent of resulteert in een eindproduct. (…)
Ware het denken een onderneming van kennis, dan zou het een rechtlijnige beweging moeten volgen, vertrekkend van de vraag naar zijn object en eindigend in de kennis ervan. Aristoteles’ circulaire beweging suggereert, samen met de metafoor van het leven, een zoektocht naar betekenis die het leven van de mens als denkend wezen vergezelt*6, en die slechts met de dood ten einde loopt. De circulaire beweging is een metafoor die aan het leven ontleend is: hoewel het leven van geboorte naar dood gaat, draait het, zolang de mens in leven is, ook in cirkels.
Uit: Hannah Arendt, Denken. Het leven van de geest, vert. Dirk De Schutter en Remi Peeters. Klement, 2012 [1975].
- In het onafgeronde boek Het leven van de geest (1975) onderscheidt de Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt (1906-1975) drie soorten mentale activiteiten: denken, willen en oordelen. Onder ‘denken’ verstaat ze een interne dialoog, waarin alles wat gebeurt wordt ondervraagd. De driedeling vormt de tegenhanger voor haar eerdere werk, De menselijke conditie (1958) waarin ze politieke activiteiten opdeelt in arbeid, werk en handelen.
- Een metafoor kan niet alleen twee beelden met elkaar vergelijken, maar kan ook een vergelijking trekken over de betrekkingen tussen dingen. Wanneer wij bijvoorbeeld over ouderdom spreken als ‘de winter van het leven’, vergelijken we de relatie van ouderdom tot het leven, met de relatie van de winter tot het jaar. Zo vormt de metafoor een brug tussen onze waarnemingen en abstracte gedachten.
- Wat we denken, en zelfs dát we denken, is onzichtbaar voor anderen. Wanneer we denken halen we ons bovendien dingen voor de geest die we op dat moment niet waarnemen, en die dus onzichtbaar zijn voor onze zintuigen.
- Energeia is een term van de Griekse filosoof Aristoteles (384- 322 v.Chr.). Energeia is een specifiek soort activiteit: een die niet wordt ondernomen om iets te maken of voort te brengen, maar omdat het uitvoeren ervan tot geluk leidt. In tegenstelling tot energeia gebruiken we onze zintuigen niet vanwege verrukking die ze teweeg brengen, maar om de wereld beter te begrijpen.
- Hannah Arendt maakt een onderscheid tussen ‘gezond verstand’ en ‘rede’. Het gezond verstand is gericht op het vergaren van kennis, bijvoorbeeld door te rekenen of plannen te ontwerpen. De rede – het werkelijke denken – houdt zich daarentegen bezig met de zoektocht naar betekenis. Het heeft geen doel of eindproduct, maar onderwerpt alles wat voorbijkomt aan een kritische ondervraging.
- Denken is een eindeloze bezigheid, omdat we over elk inzicht opnieuw kunnen nadenken. Dit oneindige karakter van het denken is essentieel om moreel te leven, meent Arendt. Alleen door alles te blijven bevragen, kunnen vooroordelen en verkeerde beslissingen worden voorkomen.