Wetenschap toetst met experimenten de feiten, filosofie toetst met experimenten het denken.
Stel je voor!
Moet je alles geloven wat je zelf denkt? En zo niet, wat kun je dan wél geloven? Met deze vragen in het achterhoofd besluit de Franse filosoof René Descartes (1596-1650) om alles wat hij denkt te weten te bevragen. Hij nestelt zich voor het haardvuur en begint enkele overtuigingen aan de tand te voelen. Kan hij bijvoorbeeld wel zeker weten dat hij echt in zijn stoel zit, en niet enkel droomt dat hij in een stoel zit? Maar om zo stuk voor stuk elke gedachte te ondervragen is een eindeloos karwei. Veel efficiënter is het om al zijn overtuigingen af te schrijven, en daarna te kijken wat hij wel kan geloven. Daartoe bedenkt Descartes een gedachte-experiment.
Stel dat er een almachtige demon bestaat, die je te allen tijde probeert te misleiden. Is er dan nog iets waar je met zekerheid over kunt spreken? Je zintuigen kunnen makkelijk bedrogen worden: misschien dénk je alleen rook te ruiken, terwijl er in werkelijkheid niets is. Alle informatie over de buitenwereld – zelfs het bestaan van de buitenwereld – moet dus in twijfel worden getrokken. Ook de overtuiging dat je een lichaam hebt kan een illusie zijn, want de demon kan beïnvloeden wat je voelt en denkt. Is dan de enige zekerheid dat er geen zekerheid is?
Nee, zegt Descartes, er is nog iets waarover je niet kunt twijfelen: het feit dat jíj twijfelt. Om door een demon bedrogen te kunnen worden, moet je immers wel bestaan. Zo leidt het gedachte-experiment tot Descartes’ beroemde conclusie: ‘Ik denk, dus ik ben.’ Of de inhoud van onze gedachten betrouwbaar is, valt te betwisten, maar het denken zelf bewijst zonder twijfel dat er iemand bestaat die denkt. Zo leidt Descartes’ radicale vertwijfeling toch nog tot een zekerheid.
Echt?!
Volgens Descartes kun je niet direct geloven dat je lichaam, andere mensen en de buitenwereld bestaan. Alleen het bestaan van een denkende geest is zeker. Maar als alleen deze enkele denker zou bestaan, zou hij dan nog wel kunnen denken? We denken meestal over dingen die we waarnemen: we vragen ons af hoe iets werkt of overpeinzen een interessant boek. Zelfs wanneer we onze gedachten vol op onszelf richten, gebruiken we daarvoor een taal die ons door anderen is aangeleerd. Zijn er vormen van denken die zonder waarnemingen en woorden kunnen? Of ben je om te kunnen denken altijd afhankelijk van een wereld buiten jezelf? En is het gedachte-experiment zelf wel denkbaar? Want kun je een denkend ding zijn zonder lichaam?