Overal achtervolgd door krabben: Jean-Paul Sartre en mescaline
Jean-Paul Sartre staat bekend als een filosoof met grote aandacht voor het menselijk bewustzijn. In 1935 besloot hij uit filosofische interesse mee te doen aan een experiment waarmee hij de grenzen van zijn eigen bewustzijn opzocht. Onder toeziend oog van goede vriend en dokter Daniel Lagache kreeg hij in het Sainte Anne-ziekenhuis in Parijs een dosis mescaline toegediend. Doordat Sartre in zijn trip bleef hangen, dreunde dit experiment nog jaren na in zijn leven. Het meest in het oog springende effect was dat hij jarenlang het idee had overal waar hij naartoe ging in het gezelschap van krabben te zijn.
De filosofische betekenis van Sartres ervaring met deze psychoactieve drug zien we terug in zijn roman Walging uit 1938. Hoofdpersoon Roquentin beschrijft in dit boek dat hij overvallen wordt door walging van de dingen om hem heen. De wereld trekt zich tijdens deze ervaringen als betekenisloze massa voor hem terug.
In een scène in het park zegt Roquentin: ‘De woorden waren verdwenen, en mét hen de betekenis van de dingen, de manier waarop je dingen kunt gebruiken, de onbeholpen merktekens die de mensen op de buitenkant ervan hebben aangebracht.’
In interviews gaf Sartre aan dat deze beschrijving van walging geïnspireerd was door zijn ervaring met mescaline. Hoewel het niet bepaald een prettige ervaring was – de titel Walging spreekt wat dat betreft boekdelen – was het wel een ervaring met een grote filosofische betekenis. Door mescaline heeft hij zelf kunnen meemaken wat er gebeurt met het menselijk bewustzijn als de gewone betekenis van de dingen om ons heen wegvalt. Hij merkte dat pas in zo’n ervaring duidelijk wordt op welke manier de wereld betekenis voor ons heeft. Zoals je pas als je snipverkouden bent merkt hoe prettig het is dat je normaal gesproken gewoon door je neus kunt ademen.
De chaos van de werkelijkheid doorgronden: Friedrich Nietzsche en opium
De jonge Friedrich Nietzsche was een veelbelovende geleerde. Al op zijn vierentwintigste was hij hoogleraar aan de universiteit van Basel, maar zijn carrière kwam vroegtijdig tot stilstand door gezondheidsproblemen. Nietzsche kreeg last van migraineaanvallen en episodes van tijdelijke blindheid. Uiteindelijk werden de klachten zo erg dat hij zijn werk niet meer kon uitvoeren en zijn betrekking moest neerleggen. Op zoek naar schone luchten waar hij helder kon nadenken leidde hij een bestaan als rondtrekkend filosoof, maar de hoofdpijn en slapeloosheid werden in eerste instantie alleen maar erger. Bij gebrek aan andere geneesmiddelen zocht Nietzsche zijn heil bij opium om de pijn te verdrijven.
Hoewel opium dus vooral diende als pijnbestrijding, heeft die ook een filosofische betekenis voor hem gekregen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een thema dat in het hele oeuvre van Nietzsche een rol speelt: het onderscheid tussen het ‘apollinische’ en het ‘dionysische’. Het apollinische is afgeleid van de naam van de Griekse god Apollo. Het staat voor een houding van rust, orde en beheersing. Tegenover de apollinische houding van de klassieke filosofie plaatst Nietzsche een dionysische houding. Deze houding, waarvan de naam is afgeleid van de Griekse god Dionysus, staat voor de roes, de onrust en de extase.
Volgens Nietzsche gaat de westerse beschaving ten onder aan een te grote nadruk op het apollinische. Sinds de opkomst van de filosofie in het oude Griekenland zijn we steeds op zoek naar orde in de chaos. We ontkennen daarmee volgens Nietzsche de ware aard van het leven. Hij pleit daarom voor meer nadruk op de dionysische houding. Daarmee omarmen we de chaos in plaats van die te ontkennen.
In haar biografie van Nietzsche suggereert zijn goede vriendin Lou Salomé dat hij zijn opiumverslaving gebruikte om een radicale dionysische houding in zichzelf te bewerkstelligen en zo de chaos van de werkelijkheid ten diepste te doorgronden.
Alledaagse objecten worden ineens heel vreemd: Walter Benjamin en hasj
De Duits-Joodse cultuurfilosoof Walter Benjamin schreef in 1928 aan zijn vriend Gershom Scholem, kenner van de Joodse mystiek, over zijn eerste ervaringen met hasj. Hij vertelde Scholem dat zijn notities daarover een waardevolle aanvulling zouden kunnen zijn op zijn filosofische werk. In die tijd was Benjamin al begonnen aan wat een levenslang onderzoek zou worden naar de aard van de menselijke ervaring. In zijn experimenten met hasj – en later ook opium, mescaline en oxycodon – onderzocht hij de invloed van verdovende middelen op het bewustzijn.
Benjamin hoopte dat drugs de nadelige effecten van het moderne stadsleven zouden compenseren. Hij constateerde dat stadsmensen in de alledaagse drukte van de metropool niet meer toekwamen aan diepgaande ervaringen. In de moderne stad worden mensen de hele tijd overvallen door ‘shocks’, stelde hij – grote hoeveelheden geluiden, lichten en andere indrukken. Stadsmensen beschermen zich als vanzelf daartegen door oppervlakkig en vluchtig op al deze indrukken te reageren. Door die houding bestaat volgens Benjamin wel het gevaar dat een diepere ontvankelijkheid voor de wereld onbereikbaar wordt.
Tussen 1927 en 1934 probeerde Benjamin door experimenten met drugs die ontvankelijkheid bij zichzelf op te wekken. Geïnspireerd door het surrealisme met zijn interesse in dromen en niet-logische associaties, zocht Benjamin naar nieuwe dimensies van het denken. Hij zocht geen religieuze extase, maar een ervaring die juist past bij een materialistisch wereldbeeld – hij had het over ‘profane verlichting’. In de surrealistische ervaring, al dan niet onder invloed van drugs, kunnen alledaagse objecten ineens heel vreemd worden en krijgen ze iets bovennatuurlijks.
Ondanks de serieuze experimenten met drugs, vond hij ze in filosofische zin uiteindelijk toch een teleurstelling. In het postuum verschenen Über Haschisch schrijft hij dat ons met het afnemen van de effecten van de drugs ook de verborgen wereld van die andere, diepere ervaringen ontglipt.