Home Schoonheid Een symmetrisch gezicht is mooi, maar wel saai
Schoonheid

Een symmetrisch gezicht is mooi, maar wel saai

Door Paul Boon op 10 december 2008

10-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

We vinden mensen met een regelmatig gezicht aantrekkelijk, zo blijkt uit onderzoek. Maar even vaak waarderen we iemand met een onregelmatig gezicht, maar wel met uitstraling. Die twee opvattingen over schoonheid gaan terug op twee klassieke denkers: Pythagoras en Plotinos.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In de charmante komedie Little Miss Sunshine (Jonathan Dayton & Valerie Faris, 2006) wil de mollige, verziende Olive Hoover koste wat kost meedoen aan een beauty pageant, zo’n typisch Amerikaanse schoonheidswedstrijd voor kinderen. Moeder Sheryl heeft haar bedenkingen: moet haar achtjarige voldoen aan een schoonheidsideaal? Toch stemt ze toe.
Hoewel Olive geen klassieke schoonheid is, heeft haar moeder haar nog nooit zo mooi gezien als tijdens die wedstrijd. Toch eisen de juryleden dat Olive onmiddellijk van het podium wordt gehaald. De Miss Sunshine-verkiezing is voor hen een serieuze wedstrijd, waarin het gaat om objectieve schoonheid.
Aan het verschil van inzicht tussen de moeder en de jury ligt een eeuwenoude twist ten grondslag. Al sinds de Oudheid is schoonheid een thema in de filosofie: denkers proberen onder woorden te brengen wat maakt dat we tot iets worden aangetrokken. In het verleden zijn er ten minste twee antwoorden geformuleerd op die vraag. Die komen in de film samen. Eén traditie gaat ervan uit dat er een objectieve maatstaf is voor schoonheid, bijvoorbeeld de juiste verhoudingen tussen ogen en lippen of tussen heupen en taille. Dat is ook de overtuiging van de wedstrijdjury. In de andere traditie is schoonheid juist dat wat aan iedere maat ontsnapt. Schoonheid heeft te maken met ongrijpbare kwaliteiten als ‘uitstraling’, of ‘bijzonderheid’. Dat is de positie van Olives moeder.

Gulden snede

De Griekse filosoof Pythagoras (ca. 582-ca. 507 v.Chr.) zou op de hand van de wedstrijdjury kunnen zijn. Pythagoras was de eerste in de geschiedenis die een universele standaard voor schoonheid formuleerde. Tijdens zijn reizen door Egypte, Perzië en India was hij tot het inzicht gekomen dat de hele wereld doortrokken was van een goddelijke wetmatigheid: de baan van de sterren, wiskundige vraagstukken, muziek. Of, zoals hij het – ietwat mystiek – uitdrukte: ‘Alles heeft zijn Getal.’
Ook schoonheid was volgens Pythagoras een effect van deze hemelse harmonie. Om dat aan te tonen, gebruikte hij een snaar: wanneer je een snaar aanslaat, en daarna die snaar halveert, hoor je twee tonen die heel goed samenklinken. Op dit uitgangspunt is de moderne toonladder gebaseerd: nu zeggen we dat deze tonen een octaaf verschillen.
Ook de schoonheid van mensen kan door verhoudingen worden verklaard, en Pythagoras beroept zich daarbij op symmetrie. Als de twee helften van een voorwerp precies spiegelbeeldig zijn, dan ervaren we dat als aantrekkelijk – er is harmonie. Dat geldt ook voor een gezicht: met twee ogen, twee oren, twee neusgaten, steeds één aan elke zijde, is er harmonie. En dat is natuurlijk helemaal het geval als de ogen, oren of neusgaten gelijk gevormd zijn en op dezelfde hoogte liggen.
Tegenwoordig zullen we niet meer zo snel spreken van ‘goddelijke wetmatigheid’ of ‘hemelse harmonie’. Toch volgen veel denkers zijn idee dat er universele schoonheidsidealen zijn. Een bekend voorbeeld daarvan is de ‘gulden snede’ (zie kader), de getalsverhouding die als eerste is beschreven (maar nog niet als zodanig benoemd) door de Griekse wiskundige Euclides (derde eeuw voor Christus). Door de eeuwen heen is deze verhouding als bijzonder ervaren: de sterrenkundige en wiskundige Johannes Kepler (1571-1630) sprak van een ‘kostbaar juweel’. In de negentiende eeuw werd de gulden snede voor het eerst gebruikt om schoonheid mee te beoordelen. Toen verdedigde de Duitse filosoof Adolf Zeising in Neue Lehre von den Proportionen des Menschlichen Körpers de gulden snede als maatstaf voor het ideale menselijke lichaam. Of denk bijvoorbeeld aan de uitgesproken voorkeur, van mannen uit alle culturen, voor het zogeheten zandloperfiguur bij de vrouw. Maar het opmerkelijkst is wel de recente wetenschappelijke ontdekking dat we mensen met een symmetrisch gezicht zeer aantrekkelijk vinden. Uit het onderzoek blijkt onder meer dat mensen met een symmetrisch gezicht vaker seksuele relaties hebben, en aanmerkelijk meer verdienen.

Meer lezen over schoonheid? Bestel nu de speciale uitgave Te mooi om waar te zijn.

De schoonheid van zonlicht

Niemand zal dus ontkennen dat harmonie en symmetrie tot een gevoel van schoonheid kunnen leiden. Toch is het de vraag of dat de enige manier is. Olives gezicht heeft waarschijnlijk geen ‘gulden verhouding’. En hoe verklaar je met een beroep op symmetrie de ontroering van Sheryl? Een objectieve standaard kan nooit het hele verhaal zijn. Hier lijkt een ander soort schoonheid mee te spelen.
De eerste die dat bezwaar helder op papier zette, is de filosoof Plotinos (204-270). Deze geboren Egyptenaar had gestudeerd in Alexandrië en stichtte daarna een eigen school in Rome. Plotinos had een paar belangrijke aanmerkingen op Pythagoras’ idee. Veronderstel dat Pythagoras gelijk heeft, zei Plotinos. Stel dat alles een getal heeft, dat schoonheid simpelweg ligt in de symmetrie. Hoe verklaar je met zo’n strikt ideaal de schoonheid van zonlicht? Of van een gedachte? Daar is niets symmetrisch aan, terwijl zonlicht van een grote schoonheid kan zijn.
Net zoals bij Pythagoras is schoonheid volgens Plotinos van een goddelijke orde – alleen is Plotinos veel rigoureuzer. Want als schoonheid écht zo verheven is, dan laat die zich ook niet vangen in verhoudingen, proportie of symmetrie. Niets in deze wereld kan daaraan voldoen: de goddelijke orde (Plotinos spreekt, in de traditie van Plato, van ‘vorm’) is zo verheven dat we er hooguit een glimp van kunnen opvangen.
Toch bevat de materiële wereld wel degelijk een spoor van dat hogere. Volgens Plotinos ervaren we schoonheid als iets wordt bezield door die goddelijke orde. Neem een standbeeld. Een pythagoreeër vindt een standbeeld mooi omdat de onderlinge verhoudingen kloppen. Het beeld is goed geproportioneerd. Daarentegen zou een aanhanger van Plotinos zeggen dat een beeld mooi is als het bezield of levendig lijkt. Als het bijvoorbeeld schijnt te ontsnappen aan de zwaarte van het steen waaruit het is gehouwen, en haast lijkt te bewegen.
Plotinos zegt dat die goddelijke vormenharmonie weliswaar onbereikbaar is, maar dat die als bezieling uitstraalt op de wereld. De grove materiële wereld werkt als een doorgeefluik, toont ons iets van de luister van het goddelijke plan. Op zo’n moment worden we volgens Plotinos bevangen door gevoelens van ‘bewondering en zoete verbijstering en verlangen en liefde en verrukking vol genot’.We zien dat bijvoorbeeld wanneer een kunstenaar mooie en levendige kleuren heeft gebruikt. Een modern voorbeeld daarvan is de beroemde kleur blauw in de schilderijen van Johannes Vermeer, gemaakt van gemalen lapis lazuli. Die kleur geeft aan de schilderijen een etherische, spirituele schoonheid.

Uitstraling

Veel later vond de achttiende-eeuwse Verlichtingsdenker Immanuel Kant ook dat schoonheid zich onttrekt aan regels. Het gaat niet meer om de regels, maar om de ervaring van schoonheid – een ervaring waarin nu ook ruimte is voor het afwijkende en het unieke. Het was een gedachte die ook de romantici van de negentiende eeuw aansprak: dichters en kunstenaars richten zich op datgene wat ontsnapt aan iedere maat. Een woest landschap, bijvoorbeeld, waarin de harmonie ver te zoeken is. Of juist het bijzondere of eenmalige: een onopgesmukte boerenmeid die op geen enkele manier is ‘gecultiveerd’ door het een of andere heersende schoonheidsideaal. Of een ruïne die niet langer voldoet aan een ideaal van perfectie.
Het romantische verlangen naar een vrije en ongebonden schoonheid daalt in de twintigste eeuw neer in de ervaring van alledag. We weten dat schoonheid aan empirische regels gebonden is. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat we symmetrie zeer aantrekkelijk vinden. Tegelijkertijd vinden we symmetrische gezichten en goed geproportioneerde lichamen ook een beetje saai. Omdat ze voldoen aan een algemene regel van schoonheid zijn ze inwisselbaar. Daarom herkennen we ook heel goed de boodschap van een film als Little Miss Sunshine: dit meisje is objectief gesproken niet mooi. Maar is ze daarom lelijk? Nee, want ze heeft ‘uitstraling’. Ze heeft iets – iets bijzonders, iets wat je bij niemand anders aantreft. We vinden dit meisje mooi juist omdat het geen ander had kunnen zijn.