Home De mens is groots in zijn kleinheid

De mens is groots in zijn kleinheid

Door Leon Heuts op 25 september 2017

De mens is groots in zijn kleinheid
Cover van 10-2017
10-2017 Filosofie magazine Lees het magazine

De geschiedenis van de filosofie is vooral een geschiedenis van toenemende ontnuchtering, betoogt Leon Heuts. En dat is zo slecht nog niet in deze tijd van fake news en een dreigende klimaatramp.

U die dit stuk leest – en ik die het schrijf. We zijn eigenlijk een beetje verwant met elkaar. Althans, we zijn beiden mensen die op feestjes iets hebben uit te leggen als we zeggen dat we geïnteresseerd zijn in filosofie. Natuurlijk, vele mensen vinden het mooi en interessant. Maar vroeg of laat komt toch de overbekende vraag: wat heb je eraan? En zeker in deze tijd, waarin alles wordt gewaardeerd op zijn nuttigheid, is die vraag lastig te beantwoorden. Want op een bepaalde manier marcheert de samenleving waarschijnlijk verder zonder wijsbegeerte. En ook in het persoonlijke leven kunt u rustig 90 worden zonder één keer de vraag te stellen wat de zin van uw bestaan is, of wat geluk nu eigenlijk is. Sterker nog: het is goed denkbaar dat u gelukkiger bent als u zich dergelijke vragen nooit stelt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Tekst loopt door onder afbeelding

Illustratie: StudioVonq

Er zijn desalniettemin vele manieren om de waarde van de filosofie aan te tonen. De waarde van een intellectuele vervulling, of de pure schoonheid van de inzichten. Of toch het maatschappelijke nut: onze instituties als de rechtsstaat of de democratie zijn immers in feite gematerialiseerde filosofische ideeën. Die ideeën moeten steeds weer worden geëxpliciteerd en zo nodig bijgesteld, anders verworden die instituties tot slechts formele machtsbolwerken, waarvan niemand meer begrijpt waarom ze bestaan.

Zo zijn er vele andere manieren om filosofie te verdedigen. Ik zou er eentje uit willen lichten, eentje die volgens mij juist in deze tijd van groot belang is. Voor mij is filosofie een niemand of niets ontziende discipline, en dwingt ze daarom tot bescheidenheid. Maar juist in die bescheidenheid zit een grote schoonheid – die zelfs tot boven de wolken naar het oneindige universum grijpt. Een sub specie aeternitatis, zoals Spinoza  schrijft: de mens die ondanks zijn nietigheid de wereld en de mensheid bekijkt vanuit het perspectief van de eeuwigheid. Zo cultiveert filosofie een bepaalde houding, die tegelijkertijd bescheiden is alsook vasthoudt aan grootse ideeën en idealen.

Ik zag dat enkele jaren geleden heel goed, toen ik samen met wetenschapsfilosoof Herman de Regt De Filosofie twittercanon  schreef. Een boekje dat de geschiedenis van de filosofie samenvat in tweets. Een doodzonde, volgens sommige academische filosofen. Desalniettemin leverde de condensatie van de geschiedenis in een verzameling tweets voor mij ook wat op. Ik zag opeens hoe ontnuchterend die wijsgerige historie is – en hoe daarin juist ook haar grootsheid schuilt.

Filosofie is niet altijd ontnuchterend: ze verrijkt de menselijke geschiedenis ook met nieuwe ideeën. Ideeën die niet meteen empirisch zijn te toetsen, maar die een rationele consistentie hebben – waardoor ze van bijzondere waarde zijn. Denk bijvoorbeeld aan mensenrechten. Er is niet direct iets in de natuur aanwijsbaar wat die rechten noodzakelijk laat gelden. Natuurlijk is moraal niet los te zien van natuurlijke evolutie, maar het concept van algemeen geldende mensenrechten is toch van een andere orde. En hoewel er altijd discussie is over de invulling ervan, twijfelen weinigen aan het uitgangspunt dat een mens algemeen rechten toekomt. Dat is niet zomaar ‘opeens’ de geschiedenis binnengeslopen, maar de uitkomst van veel denkwerk. In het Westen van de klassieke Stoa, via Spinoza, Hobbes, Locke, Rousseau, Kant – tot aan hedendaagse filosofen. Dit concept, alsook andere ideeën over rechtvaardigheid, speelt een rol bij talloze hedendaagse discussies over de verhouding tussen burger en overheid, of over militaire interventies, vluchtelingen et cetera.

Ik kan hier veel concepten en ideeën aan toevoegen. Ook persoonlijke: over geluk en de waarde van het leven. Maar zoals ik eerder schreef: voor mij is de geschiedenis van de filosofie vooral ook ontnuchterend. Filosofie is dat allereerst omdat ze in de kern een discipline is die waarheid, kennis, moraal en betekenis rationeel analyseert, zonder empirisch onderzoek. Doorgaans kijken wetenschappers je dan al meewarig aan: hoe kun je iets onderzoeken zonder empirische gegevens? Maar waar het om gaat, is dat de concepten en vooronderstellingen waarmee we – ook wetenschappers – naar de werkelijkheid of het leven kijken (of experimenten uitvoeren) methodisch worden onderzocht. Vaak blijkt er dan toch iets te schorten aan de ideeën waar we vanzelfsprekend van uitgingen.  Levert die ontnuchtering wat op? Ja, die levert ongelooflijk veel op. Een veelzeggend voorbeeld is hoe wetenschapsfilosoof Ton Derksen cruciale bijdragen leverde aan het vrijkrijgen van de tot levenslang veroordeelde Lucia de Berk. Dat was niet door nieuwe forensische experimenten, maar door een uitermate precieze en kritische analyse van de bewijsvoering. Conclusie: drijfzand. Een justitiële, maar vooral ook een wetenschappelijke dwaling van jewelste. Sindsdien – mag je hopen – twijfelt niemand meer aan het nut van wetenschapsfilosofie bij de studie rechten.

Tekst loopt door onder afbeelding

Illustratie: StudioVonq

Maar die ontnuchtering is ook fundamenteler. Die helpt niet alleen een juridisch geschil op te lossen en zelfs iemand uit de gevangenis te krijgen, maar geeft ons ook inzichten over de mens en zijn wereld. Want vanaf Plato – die het nog mogelijk achtte om met het verstand een wereld van de eeuwige waarheid te betreden – is de filosofie te zien als voortdurend bijstellen van pretenties. Die waarheid is allengs verder weg komen te liggen. Bij Immanuel Kant is het al verworden tot een zogeheten Ding an sich – de dingen zoals ze op zichzelf, wezenlijk zijn, zijn onbereikbaar voor de mens. Wij zien de wereld immers slechts als voorstelling; zintuiglijke ervaringen door het verstand gereconstrueerd. Zo is filosofie van een rationele queeste naar absolute waarheid steeds meer zelfonderzoek geworden – nog steeds rationeel overigens – met bescheidenheid als uitgangspunt. Wat zijn onze beperkingen als het gaat om grote vragen als waarheid, kennis of rechtvaardigheid? Of ook: wat zijn de grenzen van de taal die we gebruiken? De taal die bij klassieke denkers nog een min of meer probleemloos vehikel is om de waarheid te beschrijven, ligt vooral in de twintigste eeuw onder vuur. Wittgenstein  stelt in de twintigste eeuw dat filosofische problemen vooral taalproblemen zijn. We moeten ons bevrijden van deze ‘beheksing van het verstand’. De filosofische geschiedenis in een notendop: van absolute waarheid – Plato – naar een taalprobleem.

De mens als redelijk wezen met een vrije wil – in het christendom de kroon op de schepping – is eveneens verbleekt. Spinoza maakte met die vrije wil al korte metten: de mens is slechts een manier (een ‘modus’) waarop de noodzakelijke natuurwet opereert – vrijheid is niets meer dan leven conform die wetten. Mede door de ontwikkeling van evolutietheorie en psychologie (Freud, onderzoek naar conditionering en beïnvloeding) is zoiets als rationaliteit hooguit een van onze drijfveren, en niet eens een belangrijke. David Hume schrijft dat de rede de slaaf is van de hartstochten. In de negentiende eeuw stellen Schopenhauer en Nietzsche dat de mens onderdeel is van een blinde wil tot macht, een kleine schakel binnen processen die elkaar proberen te overweldigen of overwoekeren. De mens is niets meer dan denkende schimmel, aldus Schopenhauer. Een woekering met enig intelligentie – maar een woekering desalniettemin. Waarmee we, bekeken vanuit het oogpunt van pretenties, het dieptepunt hebben bereikt. Er moet hier wel bij worden vermeld dat de misantroop Schopenhauer zijn poedel bestrafte door hem uit te schelden voor ‘mens’.

In de moraal en politieke filosofie is het al net zo. Waar ethiek bij Aristoteles nog volop gericht is op een goed en geslaagd leven midden in een gemeenschap, daar vindt de liberale Mill (negentiende eeuw) het al heel wat als mensen elkaar niet te veel in de weg zitten (het zogeheten schadebeginsel). Bij de existentialist Albert Camus is het leven per definitie absurd – het enige echte filosofische probleem is waarom we geen zelfmoord plegen. Politiek? Volgens klassieke en middeleeuwse denkers moet een goede heerser ook moreel deugen – alleen dan kan hij goed zijn voor zijn volk (de bonum commune). Maar Machiavelli schrijft in de Renaissance dat een heerser prima mag liegen en bedriegen als dat zijn positie ten goede komt. Politiek en goede bedoelingen kunnen we best scheiden; van moreel gedreven politiek komt alleen maar ellende. Niet veel later – bij Hobbes en Locke – is de belangrijkste taak van politiek vooral om ervoor te zorgen dat we niet afglijden naar een barbaarse toestand, waar mensen elkaar de hersens inslaan.

Meedogenloos

En zo leest de filosofie als een meedogenloos lesje in nederigheid. Maar – en dit kan niet voldoende worden benadrukt –, juist daardoor is de filosofie tot bijzondere dingen in staat. Filosofie is, in de bewoordingen van Edmund Husserl, een strenge wetenschap. Het is juist de discipline die pretenties toetst. Uitspraken over de werkelijkheid – of dat nu een wetenschappelijke theorie is, een moraal, politieke ideologie, of een uitspraak van een rechter – zijn immers niet gratuit. Ze raken ons, op alle mogelijke manieren. Ze bepalen ons leven, onze politieke en persoonlijke keuzes, kleuren onze kijk op de wereld. Daarom moeten ze worden onderzocht, op een samenhangende en logische manier. De geschiedenis van de filosofie laat zich dan ook lezen als een gevecht tegen wishful thinking. En juist door het met de tijd gegroeide tragische besef dat we niet zomaar de waarheid in pacht kunnen hebben, dat de mens niet zo heel veel bijzonders is, dat de kosmos koud, leeg en betekenisloos is, groeit ook iets heel bijzonders. Zoals Blaise Pascal schrijft: mensen zijn slechts riethalmen vergeleken met het eindeloze heelal en de krachten die daarin spelen. We kunnen zomaar worden verpletterd. Maar: we zijn wel denkend riet. We zijn in staat om iets van grip te krijgen op die krachten – op de natuur, op onszelf, en zelfs dat eindeloze uitspansel boven ons. Het universum weerspiegelt zich in het kleine. We zagen het terug bij voormalig Denker des Vaderlands en oud-hoofdredacteur van Filosofie Magazine René Gude, die weliswaar kansloos was tegen de kanker, maar wel mede door puur denken zich enigszins tot de naderende dood wist te verhouden. Dat is groots in bescheidenheid. Bovendien kan dat denken worden gedeeld; velen vonden daarin kracht en troost.

Mensenrechten zijn eveneens groots in hun bescheidenheid. Ze zijn gebaseerd op de meest minimale vorm van moraal. Er is in feite niet veel meer dan dát we mens zijn, waarop mensenrechten zijn gefundeerd. Cultuur, afkomst, sekse of wat dan ook zijn geen goede rationele gronden, en leiden doorgaans tot privileges. Het enige wat we dan hebben, is de innerlijke redelijkheid of waardigheid van ieder mens. Daarom, aldus Kant, verplicht dat mij om een ander als doel op zichzelf te zien, en niet slechts als middel. En toch vormt precies dat de kern van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die volgend jaar haar zeventigste verjaardag viert. Precies dat is en blijft ook de claim van burgerrechtenbewegingen.

We zien een ethische variant bij de twintigste-eeuwse filosoof Emanuel Levinas, die zijn ethiek baseert op het uiterst bescheiden uitgangspunt dat de ander een ander is. Iemand die ik niet ken, en wiens aanwezigheid me eigenlijk ook niet zo goed uitkomt. Maar wiens gelaat, en niets anders dan dat, zich tot mij richt, en om hulp vraagt. Dit bijna onbetekenende moment biedt de ruimte voor een bijna-profetische ervaring. De onbekende ander, hulpeloos, kwetsbaar, woordeloos, geeft mij de kans om menselijk te zijn. Om te helpen, ongeacht zijn kleur, klasse of afkomst.

Dit zou ik een typisch filosofische houding willen noemen. Filosofie trekt ons uit een bepaalde zelfgenoegzaamheid die we dagelijks om ons heen creëren. Tussen ons en de wereld plaatsen we graag gedachten, ideeën, opvattingen, waaraan we een bepaald houvast of zelfs een reden van bestaan in vinden. Maar vaak zien we daardoor over het hoofd dat die wereld op zichzelf veel complexer en juist uitermate kwetsbaar is, en dat onze oordelen erg eenzijdig of simpelweg fout kunnen zijn. Zo kunnen we naar ons idee een streng maar rechtvaardig vluchtelingenbeleid optuigen – maar wat betekent dat in de praktijk, als een moeder wordt uitgezet en haar kinderen zijn ondergedoken? Dan is daar opeens een ander, die concreet om hulp vraagt. Voor Levinas bij uitstek het moment om te toetsen wat onze ideeën waard zijn, als we tenminste niet doof zijn. Andersom zal een filosoof altijd sceptisch zijn bij het ideaal van een grenzeloze, kosmopolitische gemeenschap, waar iedereen altijd overal welkom is. Is een dergelijke gemeenschap voor iedereen leefbaar? Heeft een mens niet ook een ‘thuis’ nodig, een beschutte ruimte waar juist niet iedereen welkom is?
De filosofie heeft door de eeuwen heen een houding van bescheidenheid en tegenspraak gecultiveerd, die toch niet uitmondt in totale resignatie. Integendeel, juist daardoor houden we vast aan de ideeën die er daadwerkelijk toe doen, en is vooruitgang mogelijk. Het ideaal komt slechts dichterbij bij gratie van een voortdurende toetsing, met oog voor wat er werkelijk gebeurt. Dat is volwassenheid, aldus Susan Neiman: laveren tussen hoe de wereld idealiter zou moeten zijn en hoe die in werkelijkheid is, gebroken en kwetsbaar. Dat is juist nu van belang. We staan, mede door technologie, op een kruispunt. We leven in een virtuele, gemedieerde wereld, waarin algoritmen onze social bubble voeden met de verhalen die we wensen te horen. En doorgaans wensen mensen nu eenmaal de verhalen te horen die hun wereldbeeld en eigen gelijk bevestigen. Het gevaar is niet eens zozeer dat we wegzakken in onze eigen zelfgenoegzaamheid, maar de vervreemding en uiteindelijk zelfs woede en haat die we voelen voor een wereld waarmee we niet langer in contact komen. Ook in deze gefragmenteerde werkelijkheid zijn er ideeën en opvattingen, maar ze zijn eenzijdig. We leren die wereld niet kennen in gebrokenheid of kwetsbaarheid, niet als iets wat ons aan het denken zet, maar alleen als vijandig. Die wereld staat voor een wezensvreemdheid, een existentiële bedreiging. De burger is mondig – beslist een grote winst van de Verlichting –, maar zonder een tegengeluid is het alleen maar geschreeuw. We leren af om echt te praten, als in een gesprek waarin je kunt worden verrast door de visie of de zorgen van een ander. We verleren het ook om onze eigen zorgen goed te verwoorden. In een gefragmenteerde wereld van social bubbles is er ook niemand meer die echt luistert.

Filosofie kan niet de wereld veranderen. De samenleving gaat ook verder zonder wijsbegeerte. En dat is maar goed ook. Filosofie is de vrijheid van gedachten, zonder te worden afgerekend op relevantie. Ook dat is bescheidenheid. Maar de filosofische houding van kwetsbaarheid, bescheidenheid en kritisch idealisme kan wel degelijk inspireren om te zoeken naar meer verbindende en gelaagde ideeën, of naar manieren om te laten zien dat verlossers nooit te vertrouwen zijn. Dat is bovendien de andere kant van deze tijd. Er is bijvoorbeeld een dringende en diepgevoelde noodzaak om ons te bekommeren om de kwetsbaarheid van de planeet, wat ook een andere levenshouding impliceert. Meer kleinschalig, ambachtelijk en samenwerkend, met andere ideeën over eigendom, geluk, ego en status. Het zijn laboratoria waar praktijk en ideaal samenkomen, en waarin ook technologie een belangrijke rol speelt. We zien ook filosofen die beide combineren. Een mooie vorm is het project Rotterdam Vakmanstad van filosoof Henk Oosterling, waarin kinderen leren judoën en koken, maar ook filosoferen. Het project vloeit voort uit de idee van Oosterling dat mensen niet op zichzelf teruggeworpen individuen zijn, maar deel van een netwerk. Het is een visie op de mens die eeuwen en plaatsen met elkaar verbindt: Aristoteles, Arendt en oosterse filosofie. Het biedt nu een kans aan jongeren die opgroeien in sociaal achtergestelde buurten. Ook hier zien we het grootse terug in het kleine.

Ik weet niet zeker of ik daarmee een volgende keer op een feestje een beter antwoord heb op de vraag wat de filosofie waard is. Ik hoop het wel te blijven proberen.