Home Politiek De maakbare wereld van Rawls
Economie Politiek Rechtvaardigheid Vrijheid

De maakbare wereld van Rawls

Met de vertaling van Rawls' Theorie van rechtvaardigheid is een werk toegankelijk gemaakt dat regelmatig door Nederlandse politici wordt aangehaald.

Door Pieter Pekelharing op 21 augustus 2006

John Rawls filosoof politiek sociaal sluier van onwetendheid beeld Steve Pyke

Met de vertaling van Rawls' Theorie van rechtvaardigheid is een werk toegankelijk gemaakt dat regelmatig door Nederlandse politici wordt aangehaald.

07-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Hij heeft er twintig jaar aan gewerkt, maar het resultaat was er dan ook naar. John RawlsTheorie van Rechtvaardigheid behoort tot de belangrijkste werken uit de sociale en politieke filosofie. Het is niet meer dan terecht dat deze klassieker het afgelopen jaar in het Nederlands is vertaald, in een mooie vertaling. Tevens verscheen een prima inleiding door Percy Lehning. Binnen het filosofisch pantheon neemt Rawls’ werk een unieke plaats in. Vrijwel alle filosofische werken over rechtvaardigheid behandelen rechtvaardigheid als een karakterdeugd. Voor zover ze aandacht aan instituties besteden, is dat altijd direct in het verlengde daarvan. Rawls is de eerste die rechtvaardigheid als een op zich zelf staande institutionele deugd opvat; instituties vormen het hoofdonderwerp van zijn theorie. Rawls werkte zijn theorie uit voor twee belangrijke institutionele contexten: de Theory of Justice (1972) gaat over rechtvaardigheid in een nationale context, zijn veel later geschreven The Law of Peoples (1999) thematiseert rechtvaardigheid in de internationale context.

Aangezien het utilitarisme in de jaren zeventig dominant was, begint de Theorie van Rechtvaardigheid eerst met een kritische uiteenzetting van die theorie. De mooie kant van het utilitarisme is dat utilitaristen naar het grootste geluk voor zoveel mogelijk mensen streven. De donkere kant is dat ze dat ook doen wanneer er mensen voor opgeofferd moeten worden. Utilitaristen staan te makkelijk een afruil toe tussen het geluk van de enkeling en het geluk van de meerderheid. Er is onvoldoende aandacht voor de separaatheid van personen. Rawls poogt om die reden een theorie te ontwikkelen waarin the right prior to the good is. Ieder mens bezit een aantal fundamentele rechten, die onafhankelijk van het goede gespecificeerd kunnen worden en die het individu tegen de wil van de gemeenschap moeten beschermen. Dit wordt duidelijk wanneer Rawls zijn twee belangrijkste rechtvaardigheidsbeginselen formuleert en hun rangvolgorde vaststelt. Volgens het eerste beginsel dient elke persoon zoveel vrijheid te bezitten als verenigbaar is met dezelfde vrijheid voor anderen. Volgens het tweede dienen sociaal-economische ongelijkheden zodanig te worden geordend, dat ze de minst bedeelden van de samenleving ten goede komen. Het eerste beginsel bezit het primaat boven het tweede. Behoud van menselijke waardigheid gaat dus vóór doelmatigheidsoverwegingen en voor maximalisering van de welvaart. Tot zover Rawls’ kritiek op het utilitarisme en de te gemakkelijke afruil van individuele vrijheid voor welvaart.

VVD

Rawls’ door Kant geïnspireerde stelling dat rechten niet of slechts op een zeer dunne theorie van het goede berusten, vormt een van de meest controversiële aspecten van zijn theorie. Alvorens daar op in te gaan, eerst iets over het tweede beginsel. Terwijl het eerste de menselijke waardigheid tegen het utilitarisme verdedigt, brengt Rawls in het tweede zijn ideeën over gelijkheid en solidariteit naar voren. Hier is vooral het debat met ‘libertaristen’ als Nozick en Hayek belangrijk geweest. Aanhangers van deze leer vind je in Nederland vooral in kringen van de VVD.

Net als Rawls zijn de libertaristen van oordeel dat de menselijke waardigheid nimmer geofferd mag worden op het altaar van nut en efficiëntie. Ze verschillen echter met Rawls van mening over de vraag hoe je de waardigheid van mensen het beste kunt beschermen. Libertaristen beschouwen elke aantasting van particuliere bezitsrechten al als een affront tegen de waardigheid van de mens. Ze moeten dan ook niets hebben van Rawls’ tweede rechtvaardigheidsbeginsel. Zolang het particuliere bezit op rechtmatige wijze is verworven, dient de overheid niet in het patroon van bezitsverdeling in te grijpen, óók als er sprake is van grote maatschappelijke ongelijkheid. Wie het sociale stelsel wijzigt en het bezit herverdeelt, opdat het de minst bedeelden ten goede komt, pakt van de rijken iets af dat hun eigendom is. Op dat moment gebruikt men individuen als middel om een maatschappelijk doel te bereiken en dat is in strijd met het kantiaanse beginsel dat ieder mens een doel op zich is.

Rawls is het daar niet mee eens. Wie alleen de eigendomsrechten heilig verklaart, beschermt volgens Rawls de markt, maar niet de menselijke waardigheid. Een samenleving die alleen bezitsrechten respecteert, biedt haar leden onvoldoende bescherming tegen de willekeur van het lot. Libertaristen gaan voorbij aan het feit dat mensen bij toeval in een bepaalde sociale klasse worden geboren en bij toeval man of vrouw zijn. De talenten die ze bezitten, hebben ze niet verdiend, maar zijn hen door de natuur in de schoot geworpen. De maatschappelijke ongelijkheden die daaruit voortvloeien, zijn volgens Rawls in strijd met het ideaal van menselijke gelijkwaardigheid. Ze zijn niet het resultaat van eigen keuzen, maar van willekeur. Het tweede rechtvaardigheidsbeginsel is bedoeld om de effecten van dit soort willekeur te bestrijden. Het poogt mensen die verschillend zijn, gelijke kansen te bieden. Rawls bepleit daarmee de solidariteit van de kansengelijkheid: ongeacht sekse, huidskleur of klasse dienen gelijk getalenteerde en gelijk gemotiveerde personen gelijke ontplooiingskansen te krijgen. Dat zijn we als samenleving aan elkaar verplicht.

Het is duidelijk dat dit tot een veel ingrijpender systeem van herverdeling leidt dan libertaristen als Nozick of Hayek aanvaardbaar achten. In dat opzicht kan Rawls meer op sympathie rekenen uit kringen van de PvdA of GroenLinks dan van de VVD. ‘Gelijkheid’ betekent voor Rawls niet alleen gelijke rechten, maar ook de garantie van een gelijke kans om van die rechten gebruik te maken.

Gemeenschap

Terug naar het idee dat the right prior to the good is. In deze opvatting komen alle andere ideeën van Rawls samen: zijn idee van de autonome persoon die een eigen levensplan trekt en zelf ontdekken moet wat billijk en goed is; zijn idee van een ‘originele positie’, waarin hij zich voorstelt hoe vertegenwoordigers van deze personen achter een ‘sluier van onwetendheid’(de sluier voorkomt dat men weet hoeveel macht men feitelijk in de samenleving bezit) regels voor het samenleven ontwerpen, die ze billijk en haalbaar achten; zijn idee van de maatschappij als een wederzijds voordelig samenwerkingsverband tussen individuen en tot slot zijn idee van een neutrale overheid, die het raamwerk van liberale grondrechten bewaakt en van alle waarden vooral die van de tolerantie onderschrijft. Uit dit alles blijkt dat Rawls een morele individualist is. Hij beoordeelt structuren naar hun gevolgen voor individuen, niet naar hun gevolgen voor culturen, groepen of klassen.

Mede onder invloed van discussies over het multiculturalisme is hierover een heftig debat ontstaan: niet met de utilitaristen dit keer, noch met de libertaristen, maar met de ‘communitaristen’. De sporen van het communitaristische gedachtegoed vindt men in Nederland vooral terug in kringen van het CDA en de kleine religieuze partijen. Communitaristen verwijten Rawls dat hij te weinig oog heeft voor het belang van gemeenschappen, en onvoldoende doordrongen is van de wijze waarop gemeenschappen verweven zijn met de identiteiten van individuen.. Volgens communitaristen ziet Rawls over het hoofd hoe belangrijk het voor mensen is dat ze ergens bij horen: dat ze geclaimd worden, in plaats van claims hebben. Sommige communitaristen wijzen vooral op de sociaal-economische consequenties hiervan. Ze vrezen dat liberalen als Rawls weerloos zijn tegen de opkomst van markten en bureaucratieën die de gemeenschap verstikken. Die zorgen weliswaar voor grotere welvaart, maar kunnen niet voor het welzijn van mensen zorgen. Anderen vrezen vooral de culturele gevolgen hiervan en mengen zich in debatten over het multiculturalisme. In die debatten nemen communitaristen een gematigde positie in, en hebben ze over het algemeen meer respect dan liberalen voor het beginsel van ‘soevereiniteit in eigen kring’.

De communitaristen zijn het overigens volledig met Rawls eens dat rechten mensen dienen te beschermen tegen de wil van de gemeenschap. En dat geldt voor élke gemeenschap: ook minderheden binnen minderheden moeten op politieke bescherming kunnen rekenen. Maar communitaristen trekken daar niet de conclusie uit, dat the right prior to the good is. Rechten veronderstellen een conceptie van het goede waaraan hun betekenis en relevantie getoetst moet worden. In controversiële gevallen moeten de kosten van hun bescherming afgewogen worden tegen het goed waarvoor ze ontworpen zijn. De vrijheidsrechten van zwarten die in de Verenigde Staten tijdens de jaren zestig voor hun civil rights opkwamen, verdienen volgens communitaristen meer bescherming dan de vrijheidsrechten van nazi’s die door een joodse wijk willen demonstreren of van bewegingen die voor legalisering van pornografie strijden.

Rawls heeft in zijn tweede boek, Political Liberalism (1993), geprobeerd de kritiek van de communitaristen te pareren en is na de Theory of Justice een heel eind in communitaristische richting opgeschoven. In Political Liberalism ruimt Rawls meer plaats in voor de betekenis van culturele en religieuze gemeenschappen en houdt hij sterker rekening met het feit dat moderne samenlevingen multicultureel zijn geworden. Zo neemt hij nu nadrukkelijk afstand van zijn grote inspirator Kant, en maakt hij onderscheid tussen het ‘levensbeschouwelijk liberalisme’ (van onder andere Kant) en het ‘politieke liberalisme’. Als het om levensbeschouwingen gaat, is de kantiaanse waarde van autonomie voor Rawls voortaan betrekkelijk. Hij pleit nog steeds voor neutraliteit, maar nu op een politieke in plaats van kantiaanse basis. Een moderne liberale samenleving hoort niet over de morele autonomie van personen, maar over de politieke autonomie van haar burgers te waken. Als burger moeten we bij de inrichting van de samenleving afstand kunnen nemen van de levensbeschouwing die we als persoon onderschrijven. Bovendien moeten burgers autonoom zijn in de zin dat iedere burger weet dat hij, evenals zijn medeburger, als persoon in de samenleving over voldoende vrijheden en mogelijkheden beschikt om een eigen concept van het goede leven te ontwikkelen en dit eventueel te herzien.

Voor Rawls verwijst autonomie voortaan niet naar een specifieke levenswijze, maar naar de juridische onafhankelijkheid (gewaarborgd door de fundamentele rechten en vrijheden) en politieke integriteit van burgers die in overleg met andere burgers op zoek gaan naar redelijke, aanvaardbare regels voor politieke samenwerking. Rawls’ politieke liberalisme verschilt om die reden hemelsbreed van het verlichtingsliberalisme van Paul Cliteur, Herman Philipse of Hirsi Ali, die stuk voor stuk een alomvattende liberale en seculiere doctrine verdedigen en geen onderscheid maken tussen levensbeschouwing en politiek. Rawls daarentegen, is er diep van overtuigd dat de waarde van het liberalisme niet gelegen is in een liberale levensovertuiging, maar in het fundamentele liberale beginsel dat politieke macht aanvaardbaar moet zijn voor burgers die zich als persoon gecommitteerd hebben aan redelijke, seculiere of niet-seculiere, levensbeschouwingen.

Rawls heeft op een indrukwekkende manier de waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit verdedigd. Hij heeft ze in zijn theorie op een knappe manier met elkaar verbonden en geeft een realistisch antwoord op de vraag hoe wij in een complexe en pluralistische samenleving als de onze op een beschaafde manier met elkaar kunnen omgaan. Meer kun je van een sociaal en politiek filosoof niet verlangen.

Een theorie van rechtvaardigheid, door John Rawls, vert. Frank Bestebreurtje, uitg. Lemniscaat, 664 blz,
€ 59,95
Rawls (serie Kopstukken), door Percy B. Lehning, uitg. Lemniscaat, 208 blz, € 12,50