Home Aristoteles wellicht

Aristoteles wellicht

Door Sebastien Valkenberg op 14 november 2012

04-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Twee verhandelingen die misschien van Aristoteles zijn: de één over melancholie, de ander over kleuren.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De auteur van het traktaat Over melancholie vraagt zich af waardoor het komt dat alle mannen die uitzon­derlijk zijn geweest in de wijsbe­geerte of de politiek of de litera­tuur of de kunsten, melan­cholici blijken te zijn. Een derge­lijke beginvraag naar oorzaken is kenmerkend voor de aristote­lische wetenschapsbeoefening ('problemata physica'). Toch is het onzeker of Aris­toteles (384-322 v. Chr.) het ge­schr­ift ook daadwerkelijk ge­schre­ven heeft – het is níet opge­nomen in het Corpus Aris­toteli­cum.

Op de beginvraag volgt de verhandeling ('explanandum'). De auteur – we blijven hem toch maar Aristoteles noemen – noemt een aantal roemruchte melancholici: Empedocles, die zich­zelf in de vulkaan de Etna stortte; Socrates, die regelma­tig ten rade ging bij zijn innerlijke daimonion; maar ook Plato die zich in zijn dialoog Phaedrus uitlaat over de godde­lijke en zieke­lijke mania. Deze grootse melancholici hebben, zo beweert Aristote­les, een overmatige hoeveelheid van het li­chaamssap zwarte gal in hun lichaam, wat melancho­lie veroor­zaakt. Boven­dien is dit lichaamssap ook nog eens zeer gevoelig voor tempe­ra­tuur­schom­me­lingen. Dat verklaart de heftige tempe­ramen­twis­selin­gen van de melan­choli­cus, precies zoals bij iemand die wijn drinkt ook de meest uiteenlopende stemmings­wisselin­gen optre­den. Een wijn­drinker is volgens de theorie van Aris­tote­les een 'momen­ta­ne' melan­cholicus. De 'echte' melancholicus daaren­tegen is dat van nature.

Het geschrift kent een merkwaardig einde: opende het met de constatering dat alle filosofische, politie­ke, literai­re en artistieke uitzonderlijke prestaties door melan­cholici gele­verd zijn, het sluit af met de conclusie dat álle melan­cho­lici uitzonderlijk zijn.

Al met al een weinig plausibele theorie ter verklaring van melancholie. Toch moet deze niet meer dan tien pagina's tel­lende tekst opgenomen worden in de medische canon. Met een reeks medische teksten die de genees­kunde vanuit de zogenaamde sappenleer benaderen, gold Over melancholie tot diep in de Hollandse Gouden Eeuw als gezagheb­bend. Cultuur-historisch heeft deze 'monogra­fie van het zwarte gal' een nog verreiken­der invloed gehad. De tot dan toe nog niet 'ontdekte' verbin­ding tussen geniali­teit en lichamelijke gesteldheid zou uit­groeien tot een dave­rend succes: hele generaties kunste­naars, veelal romantisch van inborst, dwongen zichzelf fysiek tot het uiterste teneinde de ultieme creatieve prestatie neer te zetten. Hiervan getuige het credo van een zestienjarige Rim­baud: 'De Dichter maakt zichzelf tot ziener door een lang­durige, immense en berede­neerde ontregeling van alle zinnen'. Kortom, ziek zijn is zien! En ook nu nog zijn er mensen die Nietzsc­hes filo­so­fische kwaliteiten menen te kunnen ver­klaren door te wijzen op zijn vermeende syfi­lis.
 
In tegenstelling tot Over melancholie is Over kleuren wél opgenomen in het Corpus Aristoteli­cum. Toch is het vrijwel zeker dat ook deze tekst niet van de hand van Aristoteles is. En in feite is het boek, vertaald en zeer uitgebreid geanno­teerd door de classicus Rein Ferwerda, een miniatuurgeschiede­nis van diver­se Griekse kleurenleren tot de derde eeuw voor Christus. De tekst Over kleuren staat welis­waar cen­traal, maar wordt ge­volgd door fragmenten van achter­eenvolgens Empedocles, Anaxa­goras, Democritus, Plato, Aristo­teles en diens leerling The­ophrastus.

De kleurentheorie van Over kleuren komt op het volgende neer: er zijn drie enkelvoudige kleuren, te weten lichtgeel, wit en zwart, die worden verbonden met verschillen­de mengvor­men van de elementen, de bouwstenen van de wereld. Argumen­ten hiervoor blijven achterwege. Verder verklaart de auteur – laten we hem ook in dit geval weer Aristoteles blijven noe­men – dat licht een materiële substantie is. Sinds Newton (1643-1727) en Huygens weten wij beter.

Van de zes hoofdstuk­ken hebben enkel de eerste drie enig 'weten­schappe­lijk' gehal­te. Dat wil zeggen dat er slechts in deze drie hoofdstukken wordt geabstra­heerd van de concrete ver­schijn­selen en getracht wetmatigheden op het spoor te komen. De volgende hoofdstukken brengen de meest uiteenlo­pende vers­chijnselen aan bod en handelen over, om een paar willekeu­rige voorbeel­den te noemen, het verven van witte en zwarte wol, de groene kleur van alle planten en de kleur van dieren.

De charme van het boekje zit hem dan ook vooral in de opzet, die, zoals gezegd, historisch van aard is. De ver­schil­lende bovengenoemde Griekse filo­so­fen treden met elkaar in dis­cussie over kleuren. De veelstemmigheid van deze discussie laat zien dat de negen­tiende-eeuwse clas­sicus en staats­man Gladstone ongelijk had toen hij, naar aanlei­ding van het ont­bre­ken van be­schrij­vingen van het blauw aan de hemel in de ge­dichten van Homerus, beweerde dat 'Grieken kleu­ren­blind wa­ren'.

Abstractie was de Griekse, met name presocratische, filosofen vreemd; de studie naar kleuren was interessant om iets te weten te komen over de dingen, zoals bijvoorbeeld het rij­pingspro­ces in planten. De Griekse zoek­tocht naar kleur mondt dus niet uit in een abstrac­tie zoals de kleu­ren­cirkel van Itten dus, maar in het bij­zon­der rijk gescha­keerde kleu­renpa­let dat 'natu­ur' (physis) heet.
 
Over Melancholie, Aristoteles, Historische Uitgeverij, 42 blz., fl. 18,50/bef 370.
Over Kleuren, Aristoteles, uitg. Damon, 175 blz., fl. 29,90/bef 598.