Als filosofie de kunst van het twijfelen is, dan was Alasdair MacIntyre er een grootmeester in. Een goede filosoof bevraagt alles, is met geen enkel antwoord tevreden, vooral niet met zijn eigen antwoorden. Precies die houding kenmerkte de Schotse filosoof, die op 21 mei 2025 op 96-jarige leeftijd overleed. Met zijn magnum opus After virtue schreef hij de ‘bijbel van het communitarisme’. Al identificeerde hij zich niet als communitarist. Immers: labels zijn voor Tupperware-doosjes, niet voor denkers.
MacIntyre werd in 1929 in Glasgow geboren. Zijn intellectuele vorming kreeg hij aan Queen Mary College in Londen, Oxford University en vooral aan de University of Manchester. Daar promoveerde hij begin jaren vijftig onder Dorothy Emmet. Jammer genoeg is Emmet tegenwoordig niet meer bekend bij een breed publiek. Dat laat onverlet dat ze een filosofische force of nature was en het tegendeel van de filosoof in de ivoren toren. In de jaren twintig en dertig gaf ze filosofie aan de mijnwerkers van Manchester en liep ze mee tijdens mijnwerkersbetogingen. Terwijl de filosofie in het Angelsaksisch taalgebied zich vooral richtte op taalanalyse, vond zij dat die zich moest bezighouden met concrete sociale, politieke en metafysische problemen. Ze was medeoprichter van het filosofiedepartement in Manchester en vormde er generaties studenten. Dat MacIntyre zich sterk door Emmet liet inspireren blijkt uit zijn fascinatie voor Aristoteles, metafysische vraagstukken en het marxisme. Ook neemt hij haar afkeer over voor de beperkte academische filosofie, die hij gekscherend Oxford armchair style of philosophy noemt.
American football
MacIntyre debuteert in 1953 met het boek Marxism. An interpretation, waarin hij het marxisme met het christendom poogt te verzoenen. In de jaren die volgen groeit hij bij beide bronnen van zijn denken vandaan, om er later naar terug te keren. ‘Terwijl ik in 1953, ongetwijfeld enigszins naïef, aannam dat het mogelijk was om op betekenisvolle wijze zowel christen als marxist te zijn, kon ik tegen 1968 het ene noch het andere zijn.’ 1968 is niet alleen het jaar van de linkse studentenprotesten, maar ook van MacIntyres Marxism and christianity. Daarin verdedigt hij nogmaals de stelling dat het marxisme en het christelijk geloof dichter bij elkaar liggen dan we vaak denken.
Wie niet van mening verandert, heeft niet genoeg nagedacht. Terwijl MacIntyre in zijn vroege werk vooral door het marxisme geïnspireerd was, werpt hij zich in zijn latere werk op als aristoteliaan en ook als thomist. Thomas van Aquino was volgens hem immers ‘een betere aristoteliaan dan Aristoteles’. MacIntyre raakte ook steeds meer geïnspireerd door de fenomenologische traditie; Adolf Reinach, Max Scheler en vooral Edith Stein worden blijvende metgezellen in zijn denken.
Wie niet van mening verandert, heeft niet genoeg nagedacht
Wat zijn filosofie typeert, kenmerkt ook zijn carrière als docent: MacIntyre is voortdurend onderweg, altijd op doorreis. In de jaren vijftig geeft hij les aan de universiteiten van Leeds, Essex en Oxford. Vervolgens steekt hij de oceaan over en doceert hij aan een hele reeks prestigieuze instellingen, waaronder Boston University, Princeton en Yale. Aan de University of Notre Dame in Indiana blijft hij uiteindelijk zo’n twintig jaar verbonden. De Schot wordt er een echte Amerikaan. Voor veel Amerikanen is American football een tweede religie en ook MacIntyre laat zich ertoe bekeren. Hij koopt meer dan eens tickets voor zijn studenten zodat ze samen naar thuiswedstrijden van de Fighting Irish (de bijnaam van de ploeg van Notre Dame) kunnen kijken.
MacIntyre hervindt ook zijn weg naar God; hij wordt katholiek. Dat hij zich doorheen zijn leven afwisselend aangetrokken voelt tot het marxisme, het katholicisme en het aristotelianisme komt voort uit een en dezelfde bron: zijn onvrede over de moderniteit en het liberalisme, die volgens hem een schadelijke individualisering teweegbrachten. Door de individualisering is de mens het morele spoor bijster geraakt. Individuele rechten hebben collectieve waarden en deugden verdrongen. Ook ons zelfbeeld is erdoor veranderd en verstoord.
Volgens MacIntyre is de mens helemaal geen individu, maar een persoon. Een persoon is in de eerste plaats een morele actor en onze morele oordelen zijn geen individuele creaties. We krijgen onze morele principes en overtuigingen mee van de gemeenschap waartoe we behoren.
Tekst loopt door onder afbeelding

Patriot
Deze gedachten werkt MacIntyre uit in zijn belangrijkste werken After virtue (1981), Whose justice? Which rationality? (1988) en Dependent rational animals. Why human beings need the virtues (1999) en ook in talloze kleinere essays.
In After virtue, dat tegenwoordig geldt als een moderne klassieker, buigt MacIntyre zich over het ‘morele failliet’ van het modernisme, zoals dat belichaamd wordt door het marxisme en het liberale individualisme. Beide zijn ontoereikende filosofieën die geen besef hebben van hun eigen irrationaliteit. Allebei falen ze in de poging om het morele handelen van de mens te verklaren en te gronden. In andere woorden: te begrijpen hoe de wereld is en hoe die zou moeten zijn.
In plaats daarvan, stelt MacIntyre, moeten we terugkeren naar Aristoteles’ deugdenleer. Aristoteles nam de wereld zoals die is als uitgangspunt voor zijn deugdenleer. Daarbij is de sociale orde gebaseerd op persoonlijke deugden en staan de persoonlijke deugden ten dienste van de gemeenschap. Met die visie gaat een specifiek mensbeeld gepaard: de mens is een wezen met een telos, een specifiek doel in de wereld. Dat doel realiseert hij in én voor de gemeenschap waarin hij leeft. Deze teleologische gedachte is met de Verlichting in diskrediet geraakt, maar MacIntyre brengt haar opnieuw onder de aandacht. Hij wijt de moderne morele chaos aan het verlies van deugdzaamheid, waarin persoonlijke en gemeenschappelijke ontwikkeling verweven zijn.
MacIntyres naam wordt al gauw verbonden aan die van Charles Taylor, die met een gelijkaardige kritiek op het liberalisme komt. Ze worden de peetvaders van het ‘communitarisme’ genoemd; een term die verwijst naar het belang dat de gemeenschap heeft in hun denken. De gemeenschap draait niet om het liberale ideaal van individuele zelfontplooiing, maar om het in stand houden van gedeelde opvattingen over wat een deugdzaam leven is. Zo’n deugdzaam leven is geen universeel gegeven. Liberale denkers schuiven in regel een moreel universalisme naar voren: er zijn waarden, normen en principes die overal en altijd juist en goed zijn. Communitaristen stellen dat normen en waarden een kwestie van context zijn, die enkel gelden binnen een bepaalde gemeenschap. Daarbij geldt dat het belang van de gemeenschap groter is dan het individuele belang of zelfs dan dat van de hele wereld.
In zijn essay Is patriotism a virtue? (1984) werkt MacIntyre een lacune weg uit After virtue. In zijn magnum opus kwam patriottisme amper ter sprake, maar in dit essay zet MacIntyre uiteen waarom patriottisme de primaire deugd is. Een mens dankt zijn leven aan anderen, aan de gemeenschap rond hem. Daarom zijn wij hen altijd loyaliteit en steun verschuldigd: te beginnen bij familie, vrienden, kennissen, de gemeenschap en uiteindelijk de hele natie. Patriottisme betekent dat je je bewust bent van deze schatplichtigheid en je gemeenschap steunt, zelfs als dat niet in the best interest of mankind is.
Het belang van de gemeenschap telt zwaarder dan dat van de hele wereld
Critici hebben MacIntyre verweten dat zijn notie van patriottisme makkelijk kan leiden tot blinde volgzaamheid en gehoorzaamheid. Daarna heeft hij gepoogd zijn mening te nuanceren: je mag tegen je gemeenschap en haar leiders ingaan wanneer zij niet trouw zijn aan het ‘ware karakter’ en ‘de geschiedenis’ van de gemeenschap. Dat zijn echter geen exacte, maar juist heel manipulatieve begrippen, waardoor MacIntyre nooit heeft kunnen preciseren waar het kantelpunt dan ligt tussen de plicht om je gemeenschap en natie te steunen en het recht om je ertegen af te zetten.
Twijfelkunst
Het boek dat misschien wel het best weergeeft wie MacIntyre was en waar hij voor stond, is niet zijn magnum opus, maar een boek waarin hij zichzelf geheel op de achtergrond plaatst: zijn in 2005 verschenen biografie van Edith Stein. Stein was een leerlinge van Scheler en Husserl, en van die laatste ook zijn assistent. Ze was ook een prominente voorvechter van vrouwenrechten. Haar carrière in de filosofie werd gesmoord door seksisme en doordat Stein (ze was van huis uit joods) zich tot het katholicisme bekeerde en het klooster inging. Ze stierf in 1942 in Auschwitz en werd in 1998 door Johannes Paulus II (ook een thomistische fenomenoloog trouwens) heilig verklaard.
Edith Stein, de heilige fenomenoloog
MacIntyre beperkt zich in zijn biografie tot Steins filosofische jaren. In Stein komt veel van hemzelf terug: het thomisme, de fenomenologie, de metafysische worsteling met de wereld. Bovenal deelt MacIntyre met Stein de kunst van het twijfelen, van het blijvend bevragen. In The tasks of philosophy (2006) heeft MacIntyre dat ook als de essentie van de filosofie beschreven. Een goede filosoof herken je niet aan de juistheid van zijn antwoorden, maar aan de pertinentie van zijn vragen. Volgens MacIntyre stelde Stein als geen ander de juiste vragen over mens, leven en dood. Ze belichaamde ook de intellectuele bescheidenheid die nodig is om steeds verder te blijven doorvragen: het socratische ‘weten wat je niet weet’. Zo eindigde Stein haar belangrijkste fenomenologische geschrift – een studie van het begrip ‘empathie‘ – met de woorden non liquet (‘het is niet duidelijk’).
Die instelling bewondert MacIntyre aan Stein en deelt hij met haar. ‘Alle filosofie is een work in progress‘, schrijft hij in Difficulties in christian belief (1959), want er bestaan geen ultieme filosofische antwoorden. MacIntyre paste After virtue in latere edities telkens aan, waarbij hij de kritieken erop ter harte nam. Al bleef hij uiteraard trouw aan zijn belangrijkste gezichtspunten.
Tekst loopt door onder afbeelding

The Beatles
Toch was het niet After virtue waarmee MacIntyre naar eigen zeggen het sterkst zijn stempel op de vorige eeuw drukte. Hij achtte zich namelijk verantwoordelijk voor de breuk van the Beatles. Hij vertelde de anekdote vaak en al grappend. Midden jaren zestig woonde Yoko Ono in hetzelfde appartementencomplex als MacIntyre. Voor een van haar kunstinstallaties had ze een ladder nodig. Die ladder leende de MacIntyre haar. Het kunstwerk Ceiling painting/Yes painting bestond eruit dat je op een ladder moest klimmen om dicht bij het plafond een zwart canvas te kunnen bekijken met daarvoor een vergrootglas. Wanneer je door het vergrootglas keek, kon je ‘yes’ lezen op het canvas. Achteraf verklaarde John Lennon dat hij door Yoko Ono als kunstenaar was ingenomen nadat hij precies dát kunstwerk van haar had gezien. De rest werd geschiedenis: Yoko Ono kwam in het leven van Lennon en dreef een wig tussen hem en de andere Beatles. En dat met dank aan MacIntyres ladder.
MacIntyre was een goedlachse en vooral goedhartige filosoof. Zelfs zijn critici kunnen het daarover eens zijn. Ook als je het niet eens bent met zijn ideeën, kun je de juistheid van MacIntyres principes erkennen. Al zal ook dat ongetwijfeld contextueel bepaald zijn.
Boeken
Na de deugd. Een studie naar de theorie van de ethiek
Alasdair MacIntyre
vert. Willem Visser
Ten Have
432 blz.
€ 34,99
Edith Stein. A philosophical prologue
Alasdair MacIntyre
Bloomsbury Publishing
208 blz.
€ 34,99
Whose justice? Which rationality?
Alasdair MacIntyre
University of Notre Dame Press
432 blz.
€ 44,95


