We hebben er bijna zestig jaar op moeten wachten, maar eindelijk is het zover. Le pardon (1967) van Vladimir Jankélévitch is in het Nederlands beschikbaar. Vergeving is een klassieker: onmisbaar in het oeuvre van de eigenzinnige Franse muziek- en moraalfilosoof én in de filosofie van de vergeving. ‘Vergeving is een inspanning die steeds opnieuw geleverd moet worden,’ leert Jankélévitch. Maar wees niet te kwistig met die inspanning, want ‘vergeving is niet bedoeld voor varkens en hun zeugen’.
Jankélévitch werd in 1903 geboren in een Russisch-Joods gezin dat naar Frankrijk was geëmigreerd. Hij studeerde onder Henri Bergson, zat tijdens de oorlog in het verzet en gaf vanaf 1951 tot aan zijn pensionering les aan de Sorbonne-universiteit. Hij was een gevestigde waarde, die tegelijk ondergewaardeerd bleef. Jankélévitch bekleedt een unieke positie in het landschap van de Franse filosofie, als einzelgänger die wars van filosofische modes zijn eigen denken dacht. Hij sloot zich niet aan bij existentialisten, personalisten, postmodernisten of andere -isten. Daardoor is hij altijd wat onder de radar van het brede publiek gebleven. Hij had geen school of volgelingen en volgde zelf niemand.
Rancune
In Vergeving probeert Jankélévitch het ‘doodsimpele mysterie’ van die grootse morele daad te achterhalen. Al vanaf het begin maakt hij duidelijk dat hij zal falen, want je kunt niet vatten wat niet werkelijk is. De zuivere vergeving bestaat volgens Jankélévitch niet: altijd blijft er bij de gekwetste iets over, een residu van rancune of wrok, terwijl de beslissing om tot vergeving over te gaan ook nooit geheel ontdaan is van secundaire motieven zoals eigenbelang. Een échte daad van vergeving heeft nooit plaatsgevonden. Jankélévitch benadrukt in al zijn filosofische beschouwingen de ultieme ongrijpbaarheid der dingen. Of we nu het wezen van muziek of van vergeving peilen, steeds is er een presque rien of een je ne sais quoi dat ons bevattingsvermogen overstijgt.
Jankélévitch verheldert vergeving via een ‘negatieve’ benadering: door te zeggen wat vergeving niet is, verduidelijkt hij wat ze wel kan zijn. Zo maakt hij een nuttig onderscheid tussen vergeving, slijtage door de tijd en verstandelijke verontschuldiging. Vergeving is niet: de tijd zijn werk laten doen en de wonden laten helen, zodat dader en slachtoffer verder kunnen. Vergeving is ook geen puur verstandelijke beslissing om de dader van een wandaad te verontschuldigen, omdat je weet dat vasthouden aan wrok niet loont. Dat is ‘namaak-vergeving’.
Echte vergeving is een persoonlijke verhouding tussen mensen, ze is geheel op de persoon betrokken. Vergeving is een tête-à-tête, een dialoog, een interpersoonlijk moreel en psychologisch gegeven. Andere wezenskenmerken van vergeving zijn volgens Jankélévitch temporaliteit (de daad van vergeving is een gebeurtenis met een datum) en onbaatzuchtigheid. De vergeving is een ‘gave om niet’: je schenkt vergeving niet omdat je er iets voor terug wil of omdat je iets van de ander verwacht.
Onvergeeflijk
Bovendien krijgt de notie van vergeving pas betekenis door de notie van het Onvergeeflijke. Jankélévitch gaat daar in het slot van zijn boek op in. Hij cirkelt zoals vaak rond de paradoxen die het mens-zijn typeren. Enerzijds is er niets wat niet te vergeven is. ‘Vergeving kent geen onmogelijkheid.’ Anderzijds dwingt die observatie Jankélévitch tot de erkenning van een ander wezenskenmerk van vergeving. De eerste voorwaarde van vergeving is ‘de ontreddering en de slapeloosheid en de verlatenheid van de schuldige’. Net als Hannah Arendt vindt Jankélévitch dat vergeving enkel mogelijk is wanneer de schuldige gebukt gaat onder wroeging en schuldbesef. Jankélévitch betrekt dat direct op de (on)mogelijkheid om nazimisdadigers te vergeven. Hij had er bijzonder veel moeite mee dat Duitsland na de oorlog en het Wirtschaftswunder zomaar verder kon. Talloze nazi-misdadigers gingen vrijuit zonder spijt of schuldbesef. Hen vergeven zou een ‘sinistere grap’ en een ‘farce’ zijn. Je moet ‘varkens en hun zeugen’, aldus Jankélévitch, niet vergeven.
Jankélévitch was onverbiddelijk ten opzichte van nazi-Duitsland en naoorlogs Duitsland. Ook in zijn muziekfilosofische beschouwingen wilde hij geen woord vuil maken aan Duitse componisten. ‘Laffe toegeeflijkheid’ noemde hij het naoorlogs ‘verbroederen met de beulen’. Het is niet onbelangrijk om op te merken dat Jankélévitch zijn beschouwingen opschreef vóór Willy Brandt in 1970 in Warschau neerknielde en zo het proces van berouw en boetedoening een nieuwe impuls gaf. Misschien was Jankélévitch iets te onwrikbaar in zijn oordeel. Maar in zijn onverbiddelijkheid onthult hij wel, als ‘verdwijnende verschijning’ (een van zijn geliefde paradoxen), iets wezenlijks van het geschenk van vergeving: zonder schuldbesef geen vergeving. Het Onvergeeflijke zit niet in de daad die verricht is, maar in de houding van de dader achteraf.
Vergeving. Een filosofische verkenning
Vladimir Jankélévitch
vert. Ellis Booi
Athenaeum
240 blz.
€ 25,-