10 juni 1916. Van de oorspronkelijke 16.000 man telt Wittgensteins divisie er nog slechts 3500, die langs de rivier de Dnjestr naar het zuiden vluchten met de Russen op de hielen. 11 juni: ‘Ik weet dat deze wereld is (…) Dat iets aan haar problematisch is’, noteert Wittgenstein in zijn dagboek. Hoe Wittgenstein de Eerste Wereldoorlog doorbracht, met Tolstoj onder de arm.
Voorjaar 1916. Terwijl alle soldaten aan het oostfront naar huis verlangen na een winter lang te zijn gekweld door kou, honger, slaapgebrek en doodsangst, komt Ludwig Wittgenstein, vrijwilliger in het zevende corps van het Oostenrijkse leger, juist aan.
De situatie in het zuidelijkste puntje van het oostfront, aan de rivier de Dnjestr in de Oekraïne, is hopeloos. De centrale machten hebben de moed de Russen te verslaan al lang opgegeven en verplaatsen hun zwaarste artillerie en hun beste troepen naar het Italiaanse front. Desondanks vraagt Vormeister Wittgenstein permanent de observatiepost van de verkenners te mogen bemannen, waar hij gegarandeerd onder vijandelijk vuur zal komen te liggen.
“Misschien word ik morgen, op mijn eigen verzoek, ingedeeld bij de verkenners,” schrijft hij op 4 mei 1916 in zijn dagboek. Het is een week na zijn 27ste verjaardag. “Dat zal dan voor mij werkelijk het begin van de oorlog zijn. En wellicht ook van het leven! Misschien zal de nabijheid van de dood enig licht brengen in het leven.”
Wittgenstein is de oorlog in gegaan om te werken aan zijn filosofie en om een beter mens te worden – maar voor hem komt dat eigenlijk op hetzelfde neer. “Hoe kan ik een logicus zijn als ik nog geen mens ben!” schreef hij rond kerst 1913 aan Bertrand Russell. “Voor alles moet ik met mijzelf in het reine komen!”
Maar logica kan hem daarbij echter niet helpen. Logica beschrijft slechts de feiten. En volgens Wittgensteins afbeeldingstheorie ontlenen die feiten hun betekenis aan de wereld. Alleen, waaraan ontleent de wereld haar zin? Heeft het leven wel zin?
Op de observatiepost aan het Russische front krijgt Wittgenstein antwoord op zijn vragen. Oog in oog met de dood, met zijn aantekeningen over de afbeeldingstheorie in de ene hand en Tolstojs Mijn kleine evangelie in de andere, vindt hij een uitweg voor het existentiele probleem. Zo krijgt de Tractatus logico-philosophicus, een systematisch boek vol logische formules, een plotselinge ethische wending.
Wittgensteins taken zijn vast omlijnd: de posities van de vijand vastleggen op de kaart en het vuur van de eigen kanonnen observeren, opdat de ontwikkelingen aan het front per veldtelefoon kunnen worden doorgegeven aan het achterveld. Wanneer hij maar tijd heeft, werkt hij aan zijn propositielogica.
5 mei. “In de positie van verkenner voel ik me als de prins in het betoverde kasteel.”
Zijn filosofische aantekeningen, die de basis vormen voor de Tractatus (en na zijn dood worden gepubliceerd als Tagebücher 1914-1916), schrijft hij met Waterman-vulpen in zijn dagboek. In een eenvoudig geheimschrift noteert hij ook zijn persoonlijke gedachten (Geheime Tagebücher 1914-1916). Ze verraden zijn toenemende onzekerheid en doodsangst. Langzaam maar zeker wordt hem duidelijk dat de Russen een groot offensief voorbereiden.
6 mei. “Ik ben in voortdurend levensgevaar. Van tijd tot tijd wanhoop ik. Dat is de les van de verkeerde levensopvatting. (…) Leef in innerlijke vrede. Maar hoe bereik je innerlijke vrede?”
De dertiende apostel
Aan het begin van de oorlog kocht Wittgenstein in een boekhandel in Galicië Tolstojs Kurze Darlegung des Evangelium (Mijn kleine evangelie), dat hij sindsdien ‘als een talisman’ altijd bij zich draagt. Onder zijn medesoldaten staat Wittgenstein bekend als ‘de man met het evangelie’. “Kent u het Kleine evangelie van Tolstoj?” schreef hij in juli 1915 aan Ludwig von Ficker. “Dit boek heeft mij op zeker moment regelrecht in leven gehouden.” Wittgenstein was al voor de oorlog bekend met het werk van Leo Tolstoj, die in 1910 was gestorven: in Opstanding was hij weliswaar blijven steken, maar van de novelle Hadzji Moerat had hij genoten. Maar vooral was hij gegrepen door Tolstojs ‘religieuze wedergeboorte’ na diens existentiële crisis rond zijn vijftigste. Na voltooiing van Oorlog en vrede (1869) en Anna Karenina (1877) had de literatuur Tolstoj geen houvast meer kunnen bieden. Zelfmoord leek hem de enige rationele oplossing voor zijn levensmoeheid. Hij durfde zelfs niet meer op jacht te gaan, uit angst dat hij de hand aan zichzelf zou slaan. Tolstoj zag ten slotte in dat het antwoord op de vraag naar de zin van het leven niet op intellectuele gronden kan worden gefundeerd, maar in wezen een mystieke zaak is. In Mijn biecht schrijft hij: “De rede kon mij geen antwoord geven – de rede is inadequaat voor deze vraag. Het leven zelf heeft mij het antwoord gegeven.” Dit antwoord luidde: een christelijke leefwijze. Tolstoj besloot zijn leven te wijden aan het welzijn van zijn medemensen. De werken die hij nadien schreef, zijn doortrokken van een religieuze moraal, zoals Hadzji Moerat en Opstanding. Ze werden verboden in Rusland en Tolstoj zelf werd door de orthodoxe kerk geëxcommuniceerd. Hij stond zijn landgoed in Jasnaja Poljana en zijn huis in Moskou af, kleedde zich als eenvoudige boer gekleed, werd vegetariër en geheelonthouder, werkte als schoenlapper of met de boeren op het land en organiseerde voedselacties voor de armen. Het leverde hem de bijnaam ‘de dertiende apostel’ op.
Wittgenstein herkende zichzelf in deze worsteling met de zin van het leven, de zelfmoordneigingen en de spirituele zoektocht. In de zomer van 1914, na de dood van zijn vader, stond Wittgenstein in de geest van Tolstoj zijn erfdeel af aan Weense schrijvers en kunstenaars, onder wie Rainer Maria Rilke, die rond de eeuwwisseling tweemaal Tolstoj had opgezocht. Het hielp hem niet van zijn ‘Lebensprobleme’ af en daarom had Wittgenstein besloten aan het Russische front een antwoord van ‘het leven zelf’ te zoeken met Tolstojs Kleine evangelie op zak.
“Het hart waarvan het geloof oprecht is, begrijpt alles,” schrijft Wittgenstein op 8 mei. Het is een citaat van Tolstoj.
9 mei . “Slechts de dood geeft het leven betekenis.”
De dood komt angstwekkend dichtbij. De situatie aan het front verslechtert en op 11 mei is Wittgenstein voorlopig voor het laatst in staat aan zijn propositielogica te denken. “Ik kan niet werken,” schrijft hij een kleine week later in code. “Vandaag slaap ik onder het vuur van de infanterie; en ik ga waarschijnlijk om het leven komen. God zij met mij. In de heiligheid amen. Ik ben een zwak wezen; maar hij heeft me tot hier behouden.”
Russische mortieren
Tolstoj had in zijn Kleine evangelie de christelijke leer van ontdaan van zijn heilige, mythische vorm, zonder zich de persoon van Christus te bekommeren. “Ik zocht een oplossing voor het probleem van het leven, niet voor een theologische of historische kwestie; en dat is waarom ik onverschillig was te weten of Jezus Christus God is of niet; en van wie de Heilige Geest voortkomt,” schrijft Tolstoj. Het enige wat de mens dient te doen, volgens Tolstoj, is afstand nemen van zijn persoonlijke leven, dat wil zeggen van zijn lichamelijkheid, zijn ambities en zijn omgeving, om “de geest te dienen die in hem is”. De mens kan deze plicht vervullen door naastenliefde, zonder zich te bekommeren om verleden en toekomst – en daarin ligt de zin van het leven. “Dit leven in het heden is de voedingsbodem voor het ware leven. En daarom is het ware leven buiten de tijd. (…) Tijd is een illusie van het leven.” Voor wie zijn hele leven wijdt aan de geest bestaat de dood niet. Wittgenstein klampt zich wanhopig aan die gedachte vast. De spanning aan het front is, ondertussen, explosief.
25 mei. “Beschoten. Zoals God wil!”
27 mei. “Vandaag of morgen verwacht men een offensief van de Russen. Zoals het God zal welgevallen. Ik ben diep weggezonken in de zonden. Maar God zal me vergeven.”
Een dag later. “Vandaag opperste staat van paraatheid (…) Ik denk aan het doel van het leven. Dat is nog wat je het best kan doen. Ik zou gelukkiger moeten zijn. Ach, als mijn geest sterker was!!! God zij met mij! Amen.”
Weer een dag later, op 29 mei 1916, schrijft Wittgenstein zijn voorlopig laatste dagboekaantekening. Door het oorlogsgeweld zal hij twee weken lang geen gelegenheid hebben te schrijven, laat staan te werken. Zijn wens oog in oog met de dood te komen, wordt vervuld. “God zij met mij.”
Dan, op 4 juni, barst het langverwachte Russische geweld los. Het offensief van generaal Brusilov concentreert zich rond Okna, even ten noorden van Wittgensteins divisie, en zal een van de grootste Russische oorlogssuccessen opleveren. Het Oostenrijkse zevende leger, onder commando van generaal Pflanzer-Baltin, wordt zo zwaar bestookt dat de observatie en communicatie vanaf de observatieposten volledig ontregeld raakt. De Durchbruchsfieber slaat toe onder de infanteristen in de loopgraven – de totale paniek wanneer een gat in de linies wordt geslagen.
Aan de linkerflank houdt de divisie van Wittgenstein lang stand. Ondanks het intense artillerievuur, de inslagen van mortiergranaten en de hevige rookontwikkeling, die hem het uitvoeren van zijn taken bijna onmogelijk maken, ondanks de bevelen dekking te zoeken, weigert Wittgenstein zijn ‘betoverde kasteel’ te verlaten. Mede dankzij Wittgensteins vasthoudendheid weet zijn divisie twee Russische mortieren van zwaar kaliber te vernietigen. Maar op 10 juni, na zes dagen strijd, slaan de Russen bij Okna een bres in de linies.
De aftocht van het leger van Pflanzer-Baltin is compleet en chaotisch. Van de oorspronkelijke zestienduizend man telt Wittgensteins divisie er nog slechts 3500, die langs de rivier de Dnjestr naar het zuiden vluchten met de Russen op de hielen. En daar, een dag na de nederlaag bij Okna, heeft Wittgenstein voor het eerst sinds een maand weer tijd om aan zijn filosofie te werken.
Gingen zijn laatste ongecodeerde opmerkingen over operaties, bases en variabelen, nu schrijft hij over de zin van het leven. Voor het eerst zijn dergelijke opmerkingen niet langer in geheimschrift geschreven, maar ongecodeerd. Tot die dag is het woord God daarin niet eenmaal voorgekomen, nu worden zijn persoonlijke gedachten onderdeel van zijn filosofie. Tolstoj schiet wortel.
11 juni. “Wat weet ik over God en het doel van het leven? Ik weet, dat deze wereld is. Dat ik in haar sta zoals mijn oog in zijn gezichtsveld. Dat iets aan haar problematisch is, wat wij haar zin noemen (…). De zin van het leven, d.w.z. de zin van de wereld, kunnen wij God noemen. En de vergelijking van God als een vader daaraan verbinden.”
De god waar Wittgenstein zich in zijn gecodeerde dagboeken – daar waar de logica hem in de steek laat – wanhopig aan vastklampt, blijkt in zijn filosofie niet meer dan een metafoor. De god van Wittgenstein heeft geen baard, is zelfs geen abstracte entiteit, maar is slechts een mogelijke naam voor ‘de zin van het leven’. De zin van het leven bevindt zich buiten de wereld van de feiten, en kan daarom niet door de logica worden beschreven, evenmin als het oog zichzelf kan zien: ze is transcendent.
In de Tractatus schrijft hij het zo: “5.633. – Waar in de wereld kan een metafysisch subject worden gevonden? Je zal zeggen dat het precies hetzelfde geval is, als het oog en het gezichtsveld. Maar je ziet het oog niet werkelijk. En niets in het gezichtsveld wijst erop dat het gezien wordt door een oog.”
“5.6331 – Want de vorm van het gezichtsveld is beslist niet zo: [tekening, zie Oog Wittgenstein].”
De betekenis van het tekeningetje was Vormeister Wittgenstein op fysieke wijze duidelijk geworden, op zijn uitkijktoren aan het Russische front. Met onze beperkte ervaring is niets a priori gegeven weet de logicus nu. Oftewel: Van God kunnen we principieel niet zeggen dat ‘ie bestaat en datzelfde geldt voor de zin van het leven, maar we kunnen zin ontlenen aan iets wat we ‘God’ kunnen noemen. “Ik ben geen religieus mens”, zou Wittgenstein jaren later in gesprek met zijn oud-student Maurice Drury zeggen, “maar ik kan niet anders dan elk probleem bezien vanuit een religieus standpunt.” Maar over dat standpunt kan verder niets worden gezegd.
Eind juli 1916 wordt Wittgenstein van het front teruggeroepen. In oktober wordt zijn moed tijdens het Brusilov-offensief beloond met een hoge onderscheiding en promotie tot korporaal, twee jaar later zal voor hem de oorlog eindigen in Italiaanse krijgsgevangenschap. De Tractatus is dan inmiddels voltooid. Het is een merkwaardig oorlogsboek geworden, dat begint als een uiteenzetting van de propositielogica, maar eindigt met aforismen over God, de dood en de zin van het leven. “Het onuitsprekelijke bestaat inderdaad. Het toont zich, het is het mystieke.” Tractatus 6.522).