Home Wijsheid is het ware geluk

Wijsheid is het ware geluk

Stoïcijnen en boeddhisten wijzen dezelfde weg naar innerlijke rust en diep geluk. Ze leren hoe we ons van verlangen kunnen bevrijden.

Door Frédéric Lenoir op 23 juni 2014

Wijsheid is het ware geluk

Stoïcijnen en boeddhisten wijzen dezelfde weg naar innerlijke rust en diep geluk. Ze leren hoe we ons van verlangen kunnen bevrijden.

Cover van 07/08-2014
07/08-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De vele overeenkomsten tussen het boeddhisme en het stoïcisme hebben me altijd getroffen. Daarom wil ik het hebben over de wegen naar wijsheid die zowel in het Oosten als in het Westen voorkomen – verlangen ombuigen, flexibel meegaan met de loop van het leven, en de vrolijke bevrijding van het ik – om een antwoord te vinden op het huidige pessimisme. Hoe kunnen we het diepe geluk bereiken dat de wijsheid ons belooft?

Om met de stoïcijnen te beginnen: het belangrijkste uitgangspunt van hun leer is dat de wereld één is en kan worden beschouwd als een groot levend organisme dat aan dezelfde natuurwetten onderworpen is en dezelfde samenhang vertoont.

Het tweede uitgangspunt is dat de wereld rationeel is: de wereld wordt geschraagd door de goddelijke logos (rede), en ieder menselijk wezen maakt met zijn persoonlijke logos deel uit van de universele logos.

Het derde uitgangspunt is dat de onwrikbare, noodwendige, universele wet van de causaliteit (oorzaak en gevolg) het lot van ieder individu bepaalt.

En tot slot het vierde uitgangspunt, de stelling dat de wereld goed is: alles wat gebeurt, is in het belang van alle mensen, ook al zijn we ons daar niet van bewust en ervaren we het kwaad als evident. Volgens deze wereldopvatting zit het geluk van de mens in  aanvaarding van wat is, in instemmen met de kosmische orde.

Epictetus heeft samen met Seneca en Marcus Aurelius gezorgd voor de grote verbreiding van de stoïcijnse wijsbegeerte. Hij leefde in Rome in de eerste eeuw na Christus en was een voorbeeld van de volmaakte wijsgeer. Tijdens zijn leven werd hij vereerd door een schare van leerlingen. Hij was een slaaf die filosoof was geworden, liep mank, ging sober gekleed en woonde in een nederige hut. Hij predikte onthechting onder mannen en vrouwen van alle rangen en standen. Op 40-jarige leeftijd werd hij uit Italië verdreven op bevel van keizer Domitianus, die filosofen vijandig gezind was; hij vluchtte naar Nicopolis en stichtte er een school. Evenals Socrates, Jezus en de Boeddha besloot hij zelf niets op te schrijven.

Maar zijn leerling Arianus vatte zijn onderricht samen in de Diatriben (Colleges) en later in verkorte vorm in een klein Enchiridion (Handboekje). Het bevat de kwintessens van de stoïcijnse filosofie: beheers jezelf, verdraag tegenslag, maar maak onderscheid tussen de dingen die je zelf kunt beïnvloeden en veranderen, en de rest waartegen je machteloos bent.

Epictetus verduidelijkt zijn filosofie aan de hand van twee treffende voorbeelden. Het eerste is dat van een kar waaraan een hond is vastgebonden. Ook al stribbelt het dier nog zo tegen, de kar wordt getrokken door een sterk paard en als de hond niet meeloopt, moet hij het bezuren. Maar als hij de situatie accepteert en meegeeft met de beweging en het tempo van de kar komt hij fit en zonder pijn behouden aan.

Zo gaat het ook met de mens: zijn wil moet opgaan in de noodzakelijkheid van het lot. Het is niet aan ons om de zaken te kiezen waar we geen invloed op hebben, maar wel om de realiteit te aanvaarden zoals die is en te veranderen wat we kunnen: meningen, verlangens en aversies.

Epictetus’ tweede voorbeeld is dat van de acteur: die kiest noch zijn rol – bedelaar of edelman, ziek of gezond mens – noch de lengte van het stuk, maar hij is wel volstrekt vrij in de keuze van zijn interpretatie; hij kan goed of slecht spelen, voluit als de rol hem ligt of terughoudend en met tegenzin als dat niet zo is. ‘Verwacht niet dat alles gebeurt zoals jij het wilt, maar besluit te willen wat je overkomt en je zult gelukkig zijn,’ aldus de filosoof. Aan de hand van nog vele andere voorbeelden laat hij zien hoe we ons moeten gedragen bij tegenslag van buitenaf: ‘Denk eraan dat je bij alles wat gebeurt eerst bij jezelf te rade gaat, welke mogelijkheden je hebt om ze het hoofd te bieden. Zie je een mooie jongen of een mooi meisje? Zoek de beheersing in jezelf. Heb je pijn? Zoek je uithoudingsvermogen. Word je uitgescholden? Zoek geduld. Als je je daarin oefent, ben je niet langer speelbal van je voorstellingen.’

Genot uitbannen

De stoïcijnse filosofie gelooft dat verlangen inwerkt op de ziel en die aan zich onderwerpt: het is een ‘passie’ van de ziel. De stoïcijnen vervangen verlangen door de wil, die aangestuurd door de logos onze blinde verlangens omzet in gewilde en doordachte stappen. Het uitsluitend op genot gerichte, instinctieve verlangen wordt uitgebannen ten gunste van de heldere, rationele wil die tot geluk leidt, want in deze opvatting brengt de wil slechts goede daden voort en schakelt verlangens die de gemoedsrust verstoren uit. Het stoïcisme is dus een voluntaristische filosofie die een perfecte zelfbeheersing vereist. Overigens gaat het de stoïcijnen er niet om verlangens uit te schakelen, maar om ze om te buigen tot een wil die onderworpen is aan de rede.

De stoïcijnse wijsbegeerte wil daarmee twee doelen bereiken: gemoedsrust (ataraxia) en innerlijke vrijheid (autarkeia). Ataraxia betekent dat onze wil samenvalt met de kosmische orde: ik ben vrij als ik datgene wil wat uit noodzaak gebeurt. Dan klaag ik niet meer, dan vecht ik niet meer, dan voel ik geen wrok meer, maar verheug ik me over alles en behoud ik in alle omstandigheden mijn innerlijke rust.

‘Leven in het nu’ is een van de belangrijkste voorschriften van de stoïcijnse praktijk, die leert om niet in het verleden te vluchten, niet uit te wijken naar de toekomst, om elke angst en elke hoop te verdrijven, om ons te concentreren op het moment, waarin alles te verdragen en te veranderen is, en ons niet te laten meesleuren door verdriet, angst, woede en verlangen.

Een andere belangrijke oefening is de anticipatie op vervelende gebeurtenissen, de praemediatio malorum van Cicero, die inhoudt dat we ons mogelijke onaangename gebeurtenissen voorstellen, om ze in gedachten alvast te ‘relativeren’ en zo goed mogelijk voorbereid te zijn, mochten ze zich werkelijk voordoen.

De stoïcijnen bepleiten een dagelijks gewetensonderzoek, om van dag tot dag de vorderingen bij te houden, en ook meditatie. Die laatste is voornamelijk bedoeld om de leer te ‘overdenken’ en uit het hoofd te leren, om niet plotseling verrast te worden als de dingen tegenzitten. Daarom verlegde het latere stoïcisme het centrum van de aandacht van de theoretische grondslagen van de school naar de praktische richtlijnen voor het leven, die de leerlingen eindeloos voor zichzelf repeteerden. Van de kerkvaders tot Schopenhauer, via Montaigne, Descartes en Spinoza, hebben de stoïcijnse aforismen invloed gehad op de christelijke leer en op de westerse filosofische traditie.

Het leven is dhukka

In India ontstond enkele eeuwen voor de opkomst van het stoïcisme een andere wijsheid met bijna dezelfde gedachtegang: het boeddhisme. De grondlegger was Siddhartha Gautama Boeddha. Hij leefde in de zesde eeuw voor onze jaartelling en groeide op in een beschermde omgeving. Hij trouwde en kreeg een kind. Toen hij tegen de dertig liep, veranderde zijn leven drastisch door vier ontmoetingen: een oude man, een zieke, een dode en een asceet kruisten zijn pad. Hij besefte ineens dat leed het gemeenschappelijke lot van de mensheid was en dat niemand, rijk of arm, eraan kon ontkomen. Hij verliet het paleis van zijn vader, liet zijn gezin in de steek en ging op zoek naar een geestelijke weg waardoor hij aan dit noodlottige lijden kon ontsnappen.

Nadat hij vijf jaar door de bossen had gezworven en zich gewijd had aan extreme ascetische praktijken, ging hij onder een boom zitten en verzonk in diepe meditatie. Volgens de boeddhistische overlevering bereikte hij toen de staat van Ontwaakte, met een volledig begrip van de aard der dingen en een staat van innerlijke bevrijding. Zo kwam hij tot de Vier Nobele Wijsheden.

Volgens Boeddha is het leven dhukka. Dhukka komt van ‘dorst’, in de zin van ‘dorsten naar’, ‘gehecht zijn aan’. Er bestaat een manier om deze dorst te lessen: via het Edele Achtvoudige Pad, ook wel de Weg van de Acht Zuivere Elementen genoemd. Zijn inzicht luidt dat er niet-tevredenheid bestaat: geboorte is lijden, ouderdom is lijden, de dood is lijden, verenigd zijn met iets waarvan je niet houdt is lijden, gescheiden zijn van iets waarvan je houdt is lijden, niet weten wat je wilt is lijden. Anders gezegd: het lijden is overal aanwezig. Wanneer we het principe van niet-tevredenheid erkennen, aanvaarden we dat we de wereld niet kunnen aanpassen aan onze verlangens.

Volgens Boeddha ketenen verlangen, dorst, hebzucht en gehechtheid de mens vast aan samsara, de ononderbroken kringloop van geboorte en wedergeboorte. Maar genezing is mogelijk: om deze dorst volledig te lessen, heeft de mens de mogelijkheid om af te zien van de tirannie van het verlangen.

Het Achtvoudige Pad leidt tot opheffing van het lijden, oftewel naar het nirwana (staat van volmaakt geluk). De acht componenten van het pad zijn het juiste begrip, de juiste gedachte, het juiste woord, de juiste handeling, het juiste middel van bestaan, de juiste inspanning, de juiste aandacht en de juiste concentratie.

Ego loslaten

Om te begrijpen hoe een mens ultieme wijsheid kan bereiken, is het belangrijk inzicht te hebben in het ‘zelf’. Boeddha heeft het ‘zelf’ gedefinieerd als een steeds veranderende samenstelling van vijf componenten die voortdurend in beweging zijn en die hij als volgt benoemt: de component van het lichaam (of van de materie), de componenten van de zintuigen, de waarneming en de voortbrengselen van onze geest (emoties, driften, verlangens) en tot slot de component van het bewustzijn.

Maar de activiteit van ons ego maakt zich meester van deze componenten om ons de illusie van een stabiele identiteit te bezorgen, van een onveranderlijk ik. De praktijk van het boeddhisme probeert ons juist af te brengen van deze illusie, probeert ‘het ego los te laten’, en zo begrip te krijgen voor de ultieme aard van de geest: een lichtende staat van pure kennis die elke vorm van conditionering overstijgt. Samsara is dus geen objectieve voorwaarde van de werkelijkheid: de wereld op zich is geen lijden. Maar omdat wij onwetend zijn, zijn we in samsara – dat wil zeggen, in een onjuist beeld van de werkelijkheid, dat verbonden is met ego en gehechtheid. Kennis van de ware aard van de dingen bevrijdt de geest van dat onjuiste beeld en van negatieve emoties. Als we door de ervaring van het Ontwaken deze ware aard van de geest ontdekken, kunnen we zorgen dat we niet langer door het ego gedreven worden en zo toegang krijgen tot een stabiel permanent geluk, omdat het onverzadigbare verlangen waaruit het lijden voortkomt aan het ego is gebonden. Het boeddhisme gebruikt het Sanskriet-woord sukha om het geluk aan te duiden in de zin die ik hier bedoel: diepe vrede en harmonie in de veranderde geest die geen speelbal meer is van de aangename en onaangename gebeurtenissen in het bestaan. Net als bij de stoïcijnen zou het te simplistisch zijn te beweren dat het boeddhisme gebiedt elk verlangen af te zweren. Het verlangen dat afhankelijkheid veroorzaakt moet teniet gedaan worden, terwijl het nobele verlangen tot verbetering en tot vergroting van mededogen, evenals het streven naar het goede aangemoedigd dienen te worden.

Revolutionaire omwenteling

De overeenkomsten tussen boeddhisten en stoïcijnen zijn legio. Beide filosofieën stellen vast dat lijden voortkomt uit rusteloosheid, uit geestelijke verwarring, en wijzen een weg naar echt geluk, dat gelijkgesteld wordt met een diepe en opgewekte innerlijke vrede, een sereen gevoel en geestelijke rust. Beide bevelen een grondige analyse van emoties en gevoelens aan, en een hele reeks spirituele oefeningen waarmee de mens zijn hartstochten kan leren beteugelen, zijn geest kan scherpen en beheersen om niet langer speelbal te zijn van zijn eigen inbeelding.

Maar de gelijkenis beperkt zich niet tot de menselijke psychologie en de geestelijke ontwikkeling. Beide stromingen delen ook eenzelfde filosofisch wereldbeeld. Beide hebben bijvoorbeeld een cyclische opvatting van de tijd: het universum kent voortdurende cycli van geboorte, dood en wedergeboorte. Beide leggen de nadruk op de beweging en de veranderlijkheid van alle dingen, op de eenheid van mens en wereld, en op de aanwezigheid van een kosmische dimensie in de mens die zijn ware natuur vormt: de boeddhanatuur, de stoïcijnse logos. Ze geloven dat de dingen gebeuren uit noodzaak, volgens een universele wet van oorzaak en gevolg.

Ze zeggen ook dat het mogelijk is vrij te worden door te werken aan de geest en aan een juiste voorstelling van zaken. Misschien is dit laatste wel het belangrijkste verschilpunt tussen stoïcijnen en boeddhisten: de boeddhisten ontkennen de substantie van het ‘zelf’, terwijl de stoïcijnen hechten aan de idee van een blijvend individueel beginsel.

In het Westen heeft men het boeddhisme en het stoïcisme vaak verweten dat ze passiviteit prediken, dat ze zich richten op individuele verandering, en niet genoeg op sociale verandering. Dat is een oppervlakkige voorstelling van zaken en een miskenning van de bepalende historische invloed van deze twee grote filosofische stromingen op het lot van de wereld. Door hun afwijzing van elk onderscheid naar familie of clan, sociale of godsdienstige afkomst, maar met als uitgangspunt dat ieder individu verlichting of ataraxie kan bereiken door aan zichzelf te werken, hebben ze een revolutionaire omwenteling van waarden veroorzaakt. Niet de sociale positie, maar de deugd is voor hen waardevol. Niet de monarch, de aristocraat, en zelfs niet de priester moeten bewonderd en nagevolgd worden, maar de wijze – dat wil zeggen, hij die zichzelf meester is geworden. Beide stromingen hebben laten zien dat het individu meer is dan een radertje binnen een gemeenschap.

Ze benadrukken dat alle mensen gelijkwaardig zijn. Het boeddhisme heeft logischerwijs het kastensysteem afgewezen en is daardoor uit India verbannen. Het stoïcisme heeft de gelijkheid geproclameerd van alle mensen, die immers dragers zijn van dezelfde goddelijke logos, en heeft daarmee afgerekend met de hindernis dat het Griekse gedachtegoed voorbehouden zou zijn aan de aristocratie; zo hebben ze de weg geëffend voor het egalitarisme en het christelijke, en later het moderne universalisme.

Meer dan tweeduizend jaar voor de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben de stoïcijnen het kosmopolitisme uitgevonden: de idee dat alle mensen wereldburgers zijn, maar ook gelijke rechten hebben. Het boeddhisme is in elk geval de oosterse wijsheid die het best in staat is deze boodschap te begrijpen, omdat het eraan verwant is.

Deze sterke verwantschap tussen boeddhisme en stoïcisme, samen met hun moderniteit, verklaart waarom deze twee grote filosofieën ons na bijna 2500 jaar nog steeds aanspreken. Tegelijkertijd kunnen we ze beschouwen als het beste tegengif tegen het zelfingenomen individualisme van onze tijd, want ze roepen de mens op tot vrijheid en autonomie, tot beheersing en onthechting, en zeker niet tot bevrediging van al zijn verlangens. Terwijl wij de vrijheid van verlangen bepleiten, leren zij ons om ons van het verlangen te bevrijden. Een heilzame onderneming, maar er bestaat waarschijnlijk niets wat zo moeilijk uitvoerbaar is. De stoïcijnen waren zich bewust van het bijna bovenmenselijke karakter van de wijsheid die ze nastreefden, en toch hechtten ze eraan van de wijsheid een blijvende norm voor hun handelen te maken.

Dit artikel is gebaseerd op een hoofdstuk uit Over geluk door Frédéric Lenoir.