Home Kunst ‘Mooi’ is nooit genoeg om kunst te omschrijven
Kunst

‘Mooi’ is nooit genoeg om kunst te omschrijven

Door Alexandra van Ditmars op 28 mei 2025

Marina Abramovic kunst
Een reprise van de performance ‘Imponderabilia’ tijdens ‘Marina Abramovic Retrospective’ in het Kunsthaus in Zürich, 2024. Beeld EPA/Til Buergy/ANP
Filosofie Magazine 6 2025 wat maakt kunst tot kunst
06-2025 Filosofie Magazine Lees het magazine
Volgens Alexandra van Ditmars toont kunst ons een andere waarheid. ‘Er is iets achter datgene wat we kunnen zeggen of denken.’

Om de tentoonstelling te betreden moet ik tussen twee naakte mensen door, een man en een vrouw. Ze staan met hun gezichten naar elkaar in de al vrij smalle entree. De doorgang is zo krap dat ik alleen zijwaarts kan passeren. Lang tijd om erover na te denken heb ik niet, want er lopen mensen achter me en en ik wil niemand ophouden. Instinctief draai ik me naar de vrouw, dat voelt toch wat veiliger. Omdat het wat ongepast voelt om zo dicht bij haar te komen, zeker aangezien ze geen kleren aan heeft, probeer ik haar wat ruimte te geven terwijl ik passeer, met als onvoorzien gevolg dat de geslachtsdelen van de man tegen mijn billen komen.

En dat was pas het begin van de tentoonstelling. Ik ben in het Kunsthaus in Zürich, bij het retrospectief van de performancekunstenares Marina Abramovic. Ik bekijk foto’s, video’s, sculpturen en live heruitvoeringen van enkele performances; die aan het begin was een reprise van een performance die Abramovic in 1977 met haar toenmalige partner Ulay uitvoerde.

Als ik weer naar buiten loop stuur ik mijn geliefde een appje: ‘Na Abramovic sta ik helemaal aan! Het was echt fantastisch. En ik blijk hier ineens al drie uur te zijn.’ Ik stuur een selfie mee, waar ik opmerkelijk wakker op sta, zie ik later, al ken ik deze blik ook wel van foto’s waarop ik al een paar wijntjes op heb – een bepaalde intensiteit in de ogen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Hoe voelde ik me daar? Waarom stond ik zo aan, was ik zo wakker? Wat is dat gelukzalige, intense gevoel dat kunst je kan geven?

Confronterend

De postmoderne filosoof Jean-François Lyotard (1924-1998) stelt dat kunst ons confronteert met de grenzen van wat we kunnen zeggen en denken. Die ervaring noemt hij ‘het sublieme’. Ik denk dat het me daardoor niet lukt om de juiste woorden te vinden voor het gevoel dat kunst me kan geven. Elk woord past net niet, de ervaring laat zich niet vangen in het tekstuele. Het oog is meer dan een instrument om te lezen, schrijft Lyotard in zijn proefschrift Discours, figure (1971). Bij lezen gaat het om tekens herkennen in een tekst, die iets volgens bepaalde codes representeren – woorden verwijzen altijd naar iets buiten zichzelf. Als we naar een kunstwerk kijken, gebeurt er iets heel anders. Het gaat niet langer om representaties, om het plakken van labels: kunst gaat daaraan vooraf. Kunst is pure aanwezigheid – zonder uitleg of eenduidige betekenis. Wie naar een kunstwerk kijkt, wordt teruggeworpen op de naakte ervaring zelf.

Ik las het werk van Lyotard voor het eerst toen ik me afvroeg waarom mensen soms in huilen uitbarsten als ze voor een schilderij van Mark Rothko staan. Wat doen die abstracte kleurvlakken met de toeschouwer? Cultuurfilosoof Thijs Lijster wees me op Lyotard. ‘In het dagelijks leven zijn we voortdurend dingen aan het identificeren: dit is een glas, dit is een boek, dit is een stoel,’ zei hij. ‘Dat is simpelweg hoe onze geest werkt.’ Maar bij zo’n abstract kleurvlak van Rothko valt er niets te identificeren. ‘Dat confronteert ons met de ervaring zelf.’ In het dagelijks leven zijn we dusdanig druk met labels op onze ervaringen plakken, dat we ons niet bewust zijn van de ervaring zelf. Totdat we voor zo’n werk staan.

Lijster verwees daarbij ook naar een performance van Abramovic: The artist is present (2010), waarbij de Servische kunstenares zwijgend op een stoel zat. Toeschouwers konden tegenover haar plaatsnemen, voor zo lang ze wilden, waarbij ze hen diep in de ogen keek. Velen verlieten de stoel ontroerd of in tranen. ‘Abramovic brengt de ervaring van menselijk contact terug tot de kern. Ze confronteert ons met hoe het eigenlijk voelt om contact met iemand te maken, in de meest pure vorm,’ lichtte Lijster toe. Misschien dat het Stedelijk Museum Amsterdam daarom bij de overzichtstentoonstelling van Abramovic waarschuwde dat het bijwonen van een performance ‘zowel intiem als confronterend [kan] zijn’.

Wie naar een kunstwerk kijkt, wordt teruggeworpen op de naakte ervaring

In kunst kan een waarheid verschijnen die zich buiten de orde van de kennis bevindt, leert Lyotard ons. Kunst kan ervoor zorgen dat we een glimp opvangen van een waarheid die we niet kunnen benoemen. Er is iets achter datgene wat we kunnen zeggen of denken, voelt de ontroerde kunsttoeschouwer, een rijkdom die in het dagelijks leven meestal verloren gaat. ‘De waarheid verschijnt nooit waar zij verwacht wordt,’ schrijft Frans van Peperstraten in zijn inleiding op Lyotard. Ze ontmoet zichzelf ‘als een gebeurtenis, als iets dat niet op haar plaats is, dat ontsteld is, niet voorzien, niet “voorverstaan”.’

Verlangen

In het Stedelijk Museum stond ik eens voor het werk L’accord bleu (1960) van Yves Klein, een doek waarop sponzen en kiezelstenen bevestigd zijn, het geheel geverfd in het diepverzadigde blauw waar hij zo bekend om staat. Een vader stond met een klein kind – nog te klein om te kunnen praten – er ook naar te kijken. Telkens als hij probeerde om verder te lopen begon het kind te jammeren, zijn kleine armpjes uitstrekkend naar het werk. Ik begreep het wel, ik stond er ook al een tijd. ‘Vind je het blauw zo mooi?’ zei de vader glimlachend tegen de dreumes. Ik vraag me af of het kind het blauw alleen maar mooi vond; het leek urgenter te zijn dan dat. Het kind wilde bij het werk zijn, leek treurig als hij het moest verlaten.

Kunst is een bepaalde manier van kijken, horen, denken en voelen

Lyotard zoekt in de kunst niet naar kennis, maar naar de rol van het verlangen. Kunst is voor hem vooral interessant als ze zich bezighoudt met het onuitspreekbare, het niet-­representeerbare. Het verlangen waar het hier om gaat, is een verlangen naar iets wat niet in beelden, woorden of concepten gevangen kan worden. Kunst raakt voor Lyotard daarmee precies aan datgene waar verlangen om draait: het voortdurend zoeken naar iets buiten ons, naar een overschot van betekenis. Daarom is hij met name geïnteresseerd in avant-gardekunst, die niet probeert om een harmonieus beeld te tonen, maar juist draait om de breuk, het conflict, de spanning. De avant-­gardist is niet tevreden met het simpelweg herhalen of representeren van wat reeds bekend is. Hij wil laten zien dat er altijd een restant is – een verlangen dat niet wordt ingelost. De dreumes zal zich hier natuurlijk niet van bewust zijn geweest, net zomin als van de concepten waarin wij de wereld gieten. Maar toch overstijgt de aantrekkingskracht die je kunt voelen bij een kunstwerk – of je nu groot of klein bent – denk ik altijd het predicaat ‘mooi’.

Kunst kan dus een plek zijn waar verlangen zichtbaar wordt gemaakt. Niet door het te vervullen, maar door de kijker te confronteren met zijn eigen verlangen naar betekenis, volledigheid, harmonie. Van Peperstraten schrijft in dezelfde inleiding: ‘De kunstenaar verzoent niet, maar verdraagt dat de eenheid ontbreekt.’

Tekst loopt door onder afbeelding

Scènebeeld uit de dansvoorstelling ‘Typhoon’ (2025) van Introdans, choreografie Krisztina de Châtel. beeld Hans Gerritsen

Anders kijken

Ook Jacques Rancière (1940) ziet dat kunst een breuk vormt met het dagelijks leven, waarin alles een min of meer duidelijke betekenis heeft. Kunst doorbreekt het doel-middeldenken dat ons mensen zo gewoon is, schrijft hij, juist omdat kunst zelf geen doel heeft. Doordat kunst buiten onze normale wereld van oorzaak en gevolg staat, schept ze een vrije ruimte. Rancière, eveneens een invloedrijke Franse filosoof die veel over kunst heeft geschreven, benadrukt net als Lyotard dat kunst de taal ontstijgt en een betekeniservaring kan bieden die je niet kunt uitleggen. Kunst valt niet te reduceren tot representatie, boodschap of effect, menen beiden. Daarmee zou je kunst structureel tekortdoen, juist omdat ze geen vaste, instrumentele functie heeft (bijvoorbeeld alleen moreel, politiek of decoratief).

Maar beide denkers leggen ook heel andere accenten in hun denken. Lyotard ziet het onverwachte en niet-representeerbare van de kunst vooral in de ervaring van het sublieme: dat wat we niet kunnen vatten. Rancière ziet deze aspecten in hoe kunst de ‘normale’ verdeling van wat zichtbaar en denkbaar is doorbreekt. Hij noemt dat le partage du sensible, het (ver)delen van het zintuiglijke – partager valt zowel als ‘delen’ als ‘verdelen’ te vertalen in het Frans. Die dubbele betekenis is van belang, want kunst kan zintuiglijke structuren herverdelen, meent Rancière, en zo ruimte scheppen voor nieuwe vormen van gemeenschap en gelijkheid. Daarmee zijn kunst en politiek met elkaar verbonden, schrijft hij: kunst en politiek kunnen ordeningen van wat gezien, gezegd en gedacht kan worden herschikken. Kunst is voor Rancière dus niet politiek doordat ze bepaalde overtuigingen uitdraagt, maar doordat ze ‘het systeem van waarneembare vanzelfsprekendheden’ uitdaagt. Kunst is een bepaalde manier van kijken, horen, denken en voelen, en kan op die manier – net als politiek – zorgen voor verandering.

Lyotard vindt dit onzin, voor hem ligt de waarde van kunst in het esthetische gebaar zelf. Wie gelijk heeft weet ik niet, maar ik geloof wel dat kunst je inderdaad anders kan doen kijken. Zou het die verbreding van perspectief, die herschikking van het zintuiglijke, zijn die ervoor zorgt dat kunst me dat ontwaakte gevoel geeft?

In zijn werk heeft Rancière het over de ‘esthetiek van de politiek’ en de ‘politiek van de esthetiek’. De eerste vindt plaats als politieke handelingen ‘herdefiniëren wat zichtbaar is, wat men erover kan zeggen en welke subjecten in staat zijn dit te doen’, schrijft hij. Denk bijvoorbeeld aan een groep mensen die was uitgesloten van stemrecht, maar dat nu toch krijgt. De ‘politiek van de esthetiek’ houdt in dat het esthetische een politieke geladenheid krijgt als er een bepaalde partage du sensible plaatsvindt. Zo bestond de kunstcanon lange tijd enkel uit werk van witte mannen, terwijl kunst van bijvoorbeeld vrouwen en niet-westerse mensen een ander perspectief op de wereld kan laten zien. Het gaat hier niet zozeer om activistische kunst, maar om die andere manier van kijken en ervaren die de kunst ons kan tonen – daarin zit het politieke.

Rancière is geen toegankelijke auteur, zowel wat stijl als wat denken betreft. Dat blijkt ook wel uit het volgende citaat uit zijn essaybundel De geëmancipeerde toeschouwer (2008), waarin hij benadrukt dat kunst en politiek zich niet in twee aparte werelden bevinden. ‘Er bestaat geen echte wereld die zich buiten de kunst zou bevinden. Er zitten vouwen en plooien in het gemeenschappelijke zintuiglijke weefsel waar de politiek van de esthetiek en de esthetiek van de politiek samenkomen en weer uit elkaar gaan.’ Alhoewel dit misschien niet heel radicaal klinkt, is dat het wel, want dit brengt hem tot de volgende stelling: er bestaat geen realiteit op zich. ‘De realiteit is altijd het voorwerp van een fictie, met andere woorden van een constructie van de ruimte waarin het zichtbare, het zegbare en het doenbare met elkaar verknoopt zijn.’ Toen ik dit op me liet inwerken, zag ik in dat de urgentie van de kunst geen kattenpis is: kunst bepaalt hoe we de wereld kunnen zien, en daarmee de realiteit waarin we leven.

Niet meetbaar

Ik was alweer maanden terug uit Zürich toen ik de titel van de performance met de naakte mensen hoorde: Imponderabilia, het ongrijpbare. Ook wel: zaken die niet meetbaar of berekenbaar zijn, maar onmiskenbaar invloed kunnen hebben. Een perfecte titel; Abramovic en Ulay (en in hun voetspoor de performers van de reprise) toonden wat eigenlijk niet getoond kan worden; ze boden een ervaring die buiten onze cognitieve categorieën valt. Het lichaam werd niet gerepresenteerd, maar op directe wijze gepresenteerd – object en subject tegelijk. En de bezoeker kon niet louter toekijken, maar moest ook reageren op deze lichamelijke confrontatie – passief en actief tegelijk, een herschikking van de rollen, de geëmancipeerde toeschouwer waar Rancière een essaybundel naar vernoemde. Kunst is er niet om passief te ondergaan, noch om ons te onderwijzen. Goede kunst spreekt ons vermogen tot interpretatie, en wellicht ook actie, aan. En als je daarin wordt aangesproken, op een manier die je totaal niet verwacht, voel je je in het beste geval gelukzalig, alert en uitgeslapen.