Waar is de markt? In willekeurig welke middelgrote stad is die vraag niet moeilijk te beantwoorden. Grote Markt, Vismarkt, Kaasmarkt, Melkmarkt; ze zijn gemakkelijk te vinden in het centrum, en als je een beetje geluk hebt, is er die dag ook nog eens daadwerkelijk een markt gaande. Daar is, zoals de oude slogan luidde, je gulden een daalder waard.
Maar als we het over ‘de markt’ in het algemeen en in abstracto hebben, wordt het ingewikkelder. Die markt is onzichtbaar maar tegelijk alomtegenwoordig, als de Bijbelse God, en net als van God gaat er van de markt een voortdurende ‘werking’ uit. We kunnen vertrouwen op de markt en moeten allerlei zaken aan de markt overlaten, omdat ‘marktwerking’ (in de zorg, het onderwijs) nu eenmaal voor meer efficiëntie en kostenbesparing zorgt (zo is ons althans jarenlang voorgehouden). In de economische journalistiek heeft de markt dikwijls een bijna antropomorf karakter: er wordt met vrees en beven afgewacht hoe ‘de markt zal reageren’ en als het zover is heeft de markt ‘gesproken’, bijvoorbeeld door het politieke beleid ‘af te straffen’. Als de markt een God is, dan een oudtestamentische.
Terwijl we eigenlijk heel goed weten: de markt, dat zijn wij. De markt is de optelsom van onze handelingen, keuzes, transacties. De markt werkt niet, dat doen wij! Toch is er een diepgeworteld ‘geloof in de markt’, een geloof dat erin bestaat dat de optelsom van al die willekeurige handelingen, keuzes en transacties meer is dan de som der delen, en bovendien een positief effect heeft. Dat is de beroemde invisible hand of the market van Adam Smith, de metafoor die verwijst naar het feit dat, hoewel iedereen in zijn of haar eigenbelang handelt, de markt ons in de goede richting stuurt en zo het algemeen belang dient.
Even tussendoor… Meer lezen over filosofie en de markt? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Overigens vond Smith, die naast John Stuart Mill als de godfather van het liberalisme wordt gezien, helemaal niet dat alles daarom maar aan de markt moest worden overgelaten. Precies daarin zit het verschil tussen het ‘klassieke’ liberalisme van Smith en Mill en het neoliberalisme van de afgelopen pakweg vijftig jaar: het neoliberalisme beweert dat de staat actief markten moet creëren, ook waar ze nog niet zijn – bijvoorbeeld in de zorg, het onderwijs, emissierechten, enzovoorts. Omdat, aldus denkers als Friedrich Hayek en Milton Friedman, de markt uiteindelijk de beste verdeler is: als de één een overschot aan aardappelen heeft en de ander teveel paprika’s, zorgt ‘de markt’ er immers voor dat iedereen krijgt wat hij nodig heeft. Een marktbalans van vraag en aanbod.
Intussen komen de beperkingen van deze ‘marktwerking’ steeds duidelijker aan het licht. Medewerkers in de zorg of in het onderwijs kunnen vertellen dat de markt niet tot meer efficiëntie leidt en iedereen die recentelijk met de trein heeft gereisd of een brief heeft verstuurd, weet dat ze ook niet leidt tot prijsdaling. Bovendien is de ‘marktbalans’ ver te zoeken, omdat er telkens nieuwe ‘vraag’, dus nieuwe behoeftes en verlangens gecreëerd moeten worden om de boel draaiende te houden, met alle ecologische gevolgen van dien. Misschien is dat wel de belangrijkste werking van de markt, dat ze telkens schaarste schept, ons eeuwig behoeftig houdt. De invisible handjob of the market, maar dan zonder happy end.