Niet dat hij het begrip zelf muntte, maar Pim Fortuyn maakte het wel populair: ‘demoniseren’. Het klinkt erger dan ‘karikaturiseren’ en bekt lekkerder dan ‘in een kwaad daglicht stellen’. Pas onlangs bedacht ik dat de eerste twee letters in ‘demon’ onbedoeld de indruk kunnen wekken dat ‘dehumaniseren’ in dezelfde categorie valt. Daarbij wordt het vaak op dezelfde bange of boze toon gebezigd, doorgaans door personen die zelf vrezen te worden gedehumaniseerd. Door wie worden ze dat? Door het systeem. Door het kartel. Door één of ander complot dat ze nu eens verplicht tot het dragen van een mondkapje, dan weer tot het nemen van een vaccin. Ze vrezen dat hun leefwijze wordt afgepakt onder het mom van het klimaat en stikstof en hun identiteit gebaseerd op vaderlandstrots hen wordt ontnomen door globalisering en omvolking. Zie je wel?
Dehumanisering is precies hetzelfde als ontmenselijking, maar op de één of andere manier is de eerste term afschrikwekkender. Misschien omdat over dreigende dehumanisering wordt gesproken als iets dat jou, dat ‘ons’ overkomt of wordt aangedaan, terwijl ontmenselijking twee kanten op kan gaan: een ander kan mij ontmenselijken, maar ik kan de ander, of anderen, net zo goed ontmenselijken. Of lijdzaam toezien hoe ze worden ontmenselijkt. Of ervan wegkijken.
Even tussendoor… Meer lezen over filosofie en taal? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Ben ik zelf nooit bang voor dehumanisering? Zeker wel. Ik ben bang voor kunstmatige intelligentie en verregaande robotisering en voor fenomenen waar iedereen al aan gewend is: sociale media, de smartphone, de macht van algoritmes. Voor transhumanisme, maar ook voor degenen die met een schuldbewuste snik in hun stem beweren dat planeet Aarde beter af is zonder mensen, want die hebben tenslotte alles verkloot. Maar zolang mensen nog bezorgd zijn om hun menselijkheid en met elkaar in gesprek blijven over het ongemak dat je kunt ervaren als je bij het intikken van een paar zoektermen wordt ‘toegesproken’ door een ‘tool’ die zichzelf aanduidt met ‘ik’, gloort er hoop.
‘Humaan’ versus ‘inhumaan’ klinkt technischer, klinisch, afstandelijk en quasi-objectief. Als iets dat meetbaar is, als een keurmerk, of zelfs een ondergrens. ‘Het streven naar een humaner asielbeleid’ lijkt sympathiek, maar zegt vooral iets over de opstellers en uitvoerders, niet over de vluchtelingen zelf. Gedehumaniseerd zijn ze misschien nog niet, maar wel gereduceerd tot een probleem dat opgelost moet worden. Onmenselijk? Mwah. Maar door aan zulke bloedeloze taal te wennen, die zelf te bezigen, ontmenselijken we, onopgemerkt, onszelf.