Het filosofische perspectief dat de werkelijkheid voor Marcus Aurelius verdraaglijk maakt, is het grootste thema van Voor eigen gebruik. Hij verkent het er, geeft er argumenten voor en probeert het zich eigen te maken. Daarover gaat dit boek, dat letterlijk ontstaan is aan de rand van het slagveld, in de laatste jaren van Marcus’ leven, op de momenten – de avonden, beeld ik me in – dat hij in een legertent de grimmigheden en duisterheden van de verdwenen dag overdacht en moed zocht voor de volgende, met weer problemen, aanvallen, verdedigingen.
Voor eigen gebruik bestaat uit twaalf delen, die ‘boeken’ of ‘hoofdstukken’ genoemd zijn. Maar die omschrijvingen suggereren dat we met een gecomponeerd geheel te maken hebben, waarvan de boeken of hoofdstukken dan de delen zijn. Dat lijkt me een vergissing. Voor eigen gebruik is eerder een verzameling aantekenboekjes, waarin Marcus de eerlijke, persoonlijke echo’s van de dag noteerde om ze tot een optimistisch programma voor de nieuwe dag en voor het leven te maken. Echo’s van de dag: invallen, ergernissen, correcties, citaten, woordspelingen, mooie zinnen.
Ben Schomakers (1960) is filosoof en classicus. Hij vertaalt teksten uit de (Griekse) oudheid, waaronder teksten van Aristoteles en Heraclitus. Ook schreef hij meerdere boeken over filosofie, zoals Het moment (2024) en Verlangen opnieuw (2023).
Het beginpunt van Marcus’ filosofische perspectief is wat hij zelf een ‘afpellen’ van de werkelijkheid noemt. Een onttoverde wereld, zodat het menselijke, verleidende, mooie, schokkende wordt weggenomen en de kale materie overblijft. De werkelijkheid is niets dan materie, ook al ervaren mensen haar anders. Zelfs de ziel of de levensadem (pneuma) is materieel. Ze onderscheidt zich alleen van andere materie, die als geheel het ‘zijn’ genoemd wordt, doordat de ziel de mogelijkheid heeft aan dat zijn een vorm te geven, terwijl dat omgekeerd niet zo is. Het zijn is materie voor de materiële ziel.
Die onttovering is systematisch en consequent, en soms grappig. Seks is bijvoorbeeld in de ontnuchterende omschrijving vanuit Marcus’ mannelijke perspectief ‘hard wrijven van het geslachtsdeel tot er krampen komen en er wat slijm wordt uitgescheiden’. Soms venijnig: op de eettafel ‘ligt het lijk van een vis, of een vogel of van een jong zwijn’. Als je dat beseft, dan kom je aan bij de dingen zelf, je dringt erin door en het wordt zichtbaar wat de dingen werkelijk zijn. En ‘dat is wat je een leven lang moet doen’. Marcus oefent zich erin om met de onttoverstaf te zwaaien.
Toverachtig
Dankzij die onttovering kan hij de wereld als een logische en onvermijdelijke constellatie van materie en de krachten daarvan beschouwen. Tegen zo’n constellatie valt niets te doen. Ze is onweerlegbaar. Marcus is niet geïnteresseerd in de natuurkundige wetten van de beweging van de materie. Dat die beweging hoe dan ook aan wetten gehoorzaamt en dat die dus ook voor de menselijke ziel gelden, is voor hem voldoende om de werkelijkheid die zich voordoet als noodzakelijk op te vatten.
De materie die zich laat vormen, bestaat uit elementen met allemaal een tendens om een eigen natuurlijke beweging te volgen. Vuur en lucht, bijvoorbeeld, willen altijd omhoog bewegen, water en aarde omlaag. Ze zullen uiteindelijk in overeenstemming met hun natuurlijke tendens bewegen. Maar dat is niet zo zolang ze bijeengehouden worden in een organisme dat onder toezicht staat van een ziel, die zelf levensadem en dus ook weer materie is.
De wereld is goed zoals ze is
Zo beschouwen de stoïcijnen de werkelijkheid. Zo doet de hedonist Epicurus dat ook. Maar op het punt van de organisatie van materie van de werkelijkheid verschillen zij. Marcus neemt beide opvattingen serieus, aarzelt dikwijls hardop tussen beide en kiest niet, al lijkt zijn hart bij de stoïcijnse overtuiging te liggen. Maar die is dan wel onbewijsbaar en betekent daardoor in zekere zin dat sympathie voor haar op een terugkeer van de tover neerkomt. En daarvoor blijft Marcus beducht. Vraag Epicurus welke macht zijn ‘atomen’ organiseert en hij antwoordt: geen enkele. Alles kleeft door toeval gedurende korte tijd aan elkaar, iets is er op een niet goed te begrijpen manier voor korte tijd en lost dan weer op in bestanddelen die geen spoor meer dragen van wat ze geweest zijn en waar ze geweest zijn. Toeval, alles bestaat door toeval. En iets is er alleen voor even. Marcus overweegt dat dit werkelijk het geval zou kunnen zijn. Hij redeneert ook vaak vanuit het toeval. Maar hij is er niet tevreden mee.
Er is een stoïcijns alternatief. Een minimale, in zekere zin ontwijkende omschrijving daarvan is ‘voorzienigheid’. De voorzienigheid ontkent de wetten van de materie en de natuur niet, interfereert er niet mee, maar drukt zich erin uit. De voorzienigheid heeft een plan – maar hoe dat bestaat lijkt niemand te weten – voor de orde en ontwikkeling van de wereld, en dat plan is zo precies, dat het alles weet wat er ooit ergens is (vanuit menselijk perspectief wil dat zeggen: wat er ooit geweest is en wat er ooit zal zijn). Het gevolg is dat de dingen die gebeuren in overeenstemming met dat plan gebeuren. De voorzienigheid is voor stoïcijnse filosofen het organiserende beginsel van de werkelijkheid.
Dat is een minder nuchtere manier om de onverbiddelijkheid van wat zich in de wereld voordoet te omschrijven als ’tijdelijke verbindingen van materie’. Nog toverachtiger wordt die omschrijving als Marcus, met andere stoïcijnen, nadenkt over degene die hier dan ‘vooruitziet’ (of degenen die ‘vooruitzien’), en hij voorzichtig, niet definitief besluit dat er een god moet zijn. Of zelfs goden. En een god moet wel goed zijn.
Plagende omstandigheden
Dat wil dan zeggen dat de constellatie van de materiële werkelijkheid, mensen inbegrepen – ook die zijn materie, complex en subtiel, dat zeker, maar toch –, in haar onverbiddelijkheid en noodzakelijkheid een uitdrukking van het beste plan van de goede goden is. Ze kan als vervelend of lastig of slecht ervaren worden door een individu of een groep individuen, bijvoorbeeld omdat die het leven verliezen, oplossen in de oorspronkelijke materie of transformeren tot iets anders. Maar ze is toch de uitdrukking van de wil en de goedheid van de goden. De werkelijkheid is goed zoals ze is, omdat de goden goed zijn.
Marcus Aurelius: keizer van de rede
Dat besef stelt Marcus in staat om de noodzakelijkheid van alles waarmee hij in de wereld geconfronteerd wordt, de weerbarstige, onbuigbare, plagende omstandigheden, en ook zijn eigen bestaan en zijn taak in die wereld, als iets goeds te ervaren dat hem door de goden toebedeeld wordt. Soms beschrijft hij die toebedeling in mythische woorden, zoals wanneer hij over Clotho spreekt, een van de godinnen van het lot, die de levensdraad van het heden aan het spinnen is, leidend naar het moment waaraan hij het hoofd moet bieden. Alles in de werkelijkheid kan opgevat worden als een spinsel van de goden, een vervlechting van de levensdraden en van de elementen van de natuur, als een toebedeling die door de goden voorzien is en door de godinnen van het lot uitgevoerd wordt.
Marcus is keizer. Hij vecht tegen oorlogen, epidemieën en intriges. Hij probeert Rome te redden. Oef. Dat is zwaar. Het is veel. Maar het is ook wat hem door de goden is toebedeeld. Het is niet anders. Het is goed. En er is geen ontsnappen aan.
Dit is een bewerkte voorpublicatie van het nawoord van Ben Schomakers bij Marcus Aurelius’ Voor eigen gebruik. Dat boek verscheen op 6 november 2025 bij Boom in een nieuwe vertaling door Schomakers.
Voor eigen gebruik
Marcus Aurelius
vert. Ben Schomakers
Boom
296 blz.
€ 24,90


