Home Opvoeden tot vrijheid

Opvoeden tot vrijheid

Door Florentijn van Rootselaar op 22 januari 2021

Opvoeden tot vrijheid
Cover van 02-2021
02-2021 Filosofie magazine Lees het magazine

Volgens Kant gaat opvoeden niet zonder dwang, maar hij wil voorkomen dat kinderen hun spontaniteit verliezen. Anders worden ze nooit vrij en autonoom.

Opvoeding,’ stelde verlichtingsdenker Immanuel Kant (1724-1804) ruim 200 jaar geleden, ‘is het grootste probleem en de moeilijkste opgave voor de mens.’ Kants inzet was dan ook hoog: kinderen opvoeden tot autonomie. Dat valt te lezen in zijn boek over opvoeding uit 1803, dat nu in een Nederlandse vertaling is verschenen: Over pedagogiek.

In zijn ambitie om kinderen op te voeden tot autonomie verschilde Kant niet van hedendaagse ouders. Ook die willen dat hun kinderen onafhankelijke volwassenen worden die in staat zijn tot ‘zelfsturing’, zo luidt de conclusie van het onderzoek Waardenwijs (2019) van de Universiteit voor Humanistiek. En precies dat doel van autonomie maakt opvoeden zo moeilijk, betoogt Kant. ‘Een van de grootste problemen bij de opvoeding is hoe men de onderwerping aan de wettelijke dwang kan verenigen met het vermogen om van zijn vrijheid gebruik te maken. Immers, dwang is nodig! Hoe cultiveer ik vrijheid onder dwang?’

Toegegeven: Kant drijft het hier op de spits. Woorden als ‘dwang’ doen ouderwets aan. Maar verwoordt hij hier niet ook een probleem dat herkenbaar is voor ouders van nu? Wat te doen als de kinderen tijdens de lockdown alleen maar op de bank liggen te gamen? Stel je duidelijke grenzen, ga je een serieus gesprek met ze aan en vraag je ze om zelf hun verantwoordelijkheid te nemen? Of laat je ze hun gang gaan, omdat je anders hun vrijheid beknot en ze geen zelfsturing ontwikkelen?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Voorkom, zegt Kant, dat je boos wordt of kinderen toespreekt
met ‘foei’

Als je met die vragen worstelt, kan het interessant zijn om Kants boek eens open te slaan. Hoewel hij bekendstaat om zijn doorwrochte boeken is dit essay minstens even toegankelijk als de grote kinderbijbel uit de twintigste eeuw, Baby and Child Care van dr. Spock. En Kant is al even praktisch. Zo gaat hij uitgebreid in op de vraag of borstvoeding beter is dan het geven van dierenmelk (ja, concludeert Kant), of zogende moeders vlees moeten eten (nee, het gaat erom waar je je goed bij voelt) en of kinderen mogen masturberen (nee).

In zijn antwoord op praktische vragen wordt Kant vaak duidelijk geleid door zijn wens om kinderen op te voeden tot autonome volwassenen. Hij heeft daarvoor een uitgebreid stappenplan. Misschien verbazingwekkend: vrijheid begint met discipline, met grenzen stellen.

Hoe zorg je ervoor dat discipline niet juist ten koste gaat van de vrijheid? Voorkom, zegt Kant, dat je boos wordt of kinderen vermanend toespreekt. ‘Foei’ of ‘schaam je’ zeggen leidt er maar toe dat ze hun vrijmoedigheid verliezen. Ze zullen angstig door het leven gaan.

Hoe dan toch te disciplineren? Kant zoekt de oplossing in het stellen van natuurlijke grenzen. Negeer dreinende kinderen. En laat kinderen spelletjes spelen, met spelregels die ze aanvaarden omdat ze bij het spel horen. Het voordeel van spelregels is dat ze kinderen niet kleineren. En bovendien, als kinderen tegen dit soort grenzen aan botsen, meent Kant, heeft dat als bijkomend effect dat ze zich minder zullen laten leiden door impulsen. Zo vergroot je volgens Kant hun vrijheid. Er gebeurt ook iets anders: als ze niet meer direct alles krijgen wat ze wensen, worden ze op zichzelf teruggeworpen. Ze leren dat de wereld hun niet altijd geeft wat ze willen. En dat kan volgens Kant een eerste aanzet tot een volwassener leven zijn.

Wereldburgers

Kant is af en toe ouderwets streng. Hij heeft het over het louterende effect van harde bedden en koude douches, en spreekt zich uit tegen verwennen. Maar dat betekent allesbehalve dat kinderen aan de leiband worden gelegd. Ze mogen dan wel niet zeuren, maar verder moedigt Kant alleen maar aan dat ze hun gang gaan. Pas als ze dreigen zichzelf met een mes te verwonden (het voorbeeld is van Kant) moet je ingrijpen.

Juist in dat spontane leven van kinderen schuilt volgens Kant de mogelijkheid om de vrijheid verder te ontwikkelen. Je moet volgens Kant als opvoeder, en ook als leraar, niet te snel proberen kinderen kennis bij te brengen.

Spelen, ravotten – dat moeten kinderen volgens Kant doen. Het liefst ziet hij ze in de bergen over steile hoogten dwalen. ‘Wanneer een mens dat niet kan, is hij niet helemaal wat hij zou moeten zijn.’ Maar veel mensen zijn daar bang voor, meent Kant. Ze zijn bang om te vallen. Terzijde merkt hij op dat hij die vrees vooral ziet bij ‘mannen die veel met het hoofd werken’.

Deze onbevreesde, over bergen springende mens is het prototype van de vrije mens die Kant voorstaat. Het is iemand die zich goed weet te redden en onafhankelijk is – niet bang voor hoogten, maar evenmin voor ouders en koningen. Hij heeft dus iets wat je vrijheid zou kunnen noemen, maar het is allemaal nog wel een beetje richtingloos.

Waar kunnen kinderen zich dan op oriënteren in die vrijheid? Dat is – Kant kon het nog zo onomwonden zeggen in zijn tijd – ‘het goede’. Maar hij gebruikt ook andere woorden: kinderen moeten opgevoed worden tot ‘wereldburgers’. Ze moeten af van eigen, provinciale belangen en zich richten op niets minder dan de wereldvrede. Waarschijnlijk speel je geen enkele rol bij de totstandkoming van een mogelijke wereldvrede, maar toch kan het abstracte ideaal je wel leiden in je leven, stelt Kant. Bij alles wat je doet, en zeker bij morele dilemma’s, kun je toetsen hoe je plannen zich ertoe verhouden.

Autonomie veronderstelt een horizon waarop je gericht bent; bij Kant is dat zelfs een morele horizon

Kant hamert erop: wereldburgerschap is niet iets wat je kunt afdwingen bij kinderen. Het zit in het kind zelf; ouders kunnen alleen helpen om het te vinden.

Er is heel wat af te dingen op dit idee. Bijvoorbeeld dat je het goede niet zomaar in de mens kunt aantreffen, omdat die eerder wordt geleid door eigenbelang.

Toch kun je minstens één belangrijk en overtuigend – denk ik – inzicht afleiden uit deze gedachten van Kant: autonomie veronderstelt een horizon waarop je gericht bent; bij Kant is dat zelfs een morele horizon. Het betekent meer dan ‘voor je eigen mening durven uitkomen’ of ‘voor jezelf leren opkomen’, zoals ouders het zeggen in het eerdergenoemde onderzoek Waardenwijs. Want waar kom je voor op als je voor jezelf opkomt? Waar baseer je die eigen mening op?

Natuurlijk, voor jezelf opkomen kan ook betekenen dat je je laat leiden door een sterk gevoel, waar je helemaal geen waarden voor nodig hebt. Maar zoals de vertaler van het boek, Ernst-Otto Onnasch, in zijn inleiding schrijft: echte autonomie betekent ook dat je afstand kunt nemen van je intuïties, dat je ze eens bekijkt vanuit het perspectief van het goede. Niet alleen vergroot je daarmee volgens Kant je autonomie, ook vergroot het je mogelijkheden om te handelen. Je hebt dan de keuze: je laten leiden door je intuïtie of iets anders doen. En dat klinkt wel als een aantrekkelijke houding, ook voor deze tijd.

Over pedagogiek
Immanuel Kant, vertaling en inleiding Ernst-Otto Onnasch | Boom | 128 blz. | € 20,-