Immanuel Kant voelt zich totaal verkeerd begrepen als de eerste recensies verschijnen van zijn hoofdwerk, de Kritiek van de zuivere rede (1781). ‘Zelfs bevriende filosofen hebben moeite om te zien waar hij met zijn abstracte redeneringen naartoe wil,’ vertelt Pauline Kleingeld, Kant-expert en hoogleraar ethiek en haar geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarom schrijft Kant een – anders dan de lange titel suggereert – veel dunner en eenvoudiger boek, de Prolegomena tot elke toekomstige metafysica die als wetenschap zal kunnen optreden (1783). ‘Hij begint met dingen die iedereen kan herkennen, zoals dat elke gebeurtenis een oorzaak heeft,’ zegt Kleingeld. ‘Vervolgens vraagt hij: wat zijn daarvoor de mogelijkheidsvoorwaarden? Deze methode werkt verrassend goed. Opeens begrijpen mensen wél wat Kant wil zeggen en is hij beroemd.’
In 2024 is het driehonderd jaar geleden dat Immanuel Kant (1724-1804) werd geboren. De Duitse verlichtingsdenker is een van de belangrijkste moderne filosofen en hij moedigde iedereen aan om ook zélf te denken. In de drie kritieken beantwoordt hij de vragen: wat kan ik weten? Wat moet ik doen? En hoe komen we tot ons oordeel dat iets mooi is? In de online serie ‘Kant in drie kritieken’ duiden drie kenners deze filosofische klassiekers.
Als de filosoof zich voor zijn Kritiek van de praktische rede vervolgens over de moraal buigt, wil hij niet nog eens meemaken wat hem is overkomen met de Kritiek van de zuivere rede. Daarom komt hij eerst met een eenvoudiger werk naar het model van de Prolegomena, de Fundering voor de metafysica van de zeden (1785). Kleingeld: ‘Ook hier begint hij met iets wat iedereen kan herkennen: wij zijn ons bewust van bepaalde morele principes. Die gelden voor alle redelijke wezens, altijd en overal. Denk aan: je mag geen valse beloftes doen. En ook hier stelt hij de vraag: hoe is dat mogelijk?’
Valse belofte
Uit de natuur kun je geen morele principes afleiden, beargumenteert Kant. De principes moeten daarom in de zuivere rede liggen, in dat deel van het intellect dat actief is zonder een beroep te doen op de zintuiglijke waarneming. Als het fundamentele morele principe ziet de filosoof de categorische imperatief. In de eerste algemene formulering luidt die: handel zo dat je tegelijkertijd kunt willen dat jouw maxime een algemene wet wordt.
‘Stel, je wilt een valse belofte doen,’ legt Kleingeld uit. ‘Dan vraag je eerst: wat is de maxime, de regel die ten grondslag ligt aan mijn voorgenomen handeling? Die luidt: doe een valse belofte als je dat wilt. Vervolgens vraag je: kun je die maxime willen voor jezelf en tegelijkertijd willen dat die maxime een algemene wet wordt? Dat kan niet. In een wereld waarin iedereen valse beloftes doet wanneer die wil en iedereen dat weet, bestaan beloftes helemaal niet. Want niemand zou daar een zogenaamde belofte serieus nemen. Conclusie: doe zelf geen valse beloftes.’
Kleingeld wil wel een belangrijke nuancering plaatsen bij de categorische imperatief: ‘In zijn vroege werken schrijft Kant dat hij eraan twijfelt of vrouwen op basis van principes kunnen handelen. In de periode waarin hij werkt aan de Kritiek van de zuivere rede verdedigt hij een rassenhiërarchie, met het witte ras bovenaan. Die verwerpt hij later expliciet. Maar dat vrouwen ondergeschikt horen te zijn aan mannen, herroept hij nergens.’
Architect van de wereld
De Kritiek van de praktische rede (1788) verhoudt zich tot de Fundering zoals de Kritiek van de zuivere rede zich verhoudt tot de Prolegomena. Kleingeld: ‘Kant begint weer abstract met een hoofdstuk over algemene principes. Daarna onderzoekt hij wat het goede is. Dan stelt hij de vraag wat mensen motiveert om goed te handelen. Vervolgens gaat hij in op de mogelijkheidsvoorwaarden voor moreel handelen.’
Even tussendoor… Meer lezen over Immanuel Kant? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
De tweede Kritiek is niet alleen systematischer maar ook completer dan de Fundering. Zo onderzoekt Kant wat je mag hopen als je volgens de categorische imperatief handelt. ‘Hij heeft in de Kritiek van de zuivere rede de godsbewijzen onderuitgehaald,’ zegt Kleingeld, ‘maar ook beargumenteerd dat we niet kunnen bewijzen dat God niet bestaat. En vanuit moreel perspectief mag je volgens Kant in het bestaan van God geloven. God is dan niet iemand die beloningen uitdeelt in het hiernamaals, maar de architect van de wereld. Hij heeft de wereld zo gemaakt dat die op moreel handelen is ingericht. Daarom mag je volgens Kant hopen dat jouw goede handelingen de wereld beter maken, en ook dat je zelf gelukkig wordt als je goed handelt.’
Kleingeld verklaart Kants beroep op God vanuit de principiële insteek van de categorische imperatief. ‘Die term betekent “onvoorwaardelijk gebod”. Je moet je daar altijd aan houden in je handelen, ongeacht de gevolgen. Dat betekent bijvoorbeeld dat je niet iemand mag opofferen ten bate van anderen. Stiekem mensen onderwerpen aan medische experimenten mag niet, ook niet als een heleboel anderen daar profijt van hebben. Maar die principiële insteek doet natuurlijk de vraag rijzen of moreel handelen wel goede gevolgen zal hebben. Dat is de context waarin Kant God introduceert: om antwoord te geven op de vraag wat we mogen hopen.’
Kritiek van de praktische rede
Immanuel Kant
vert. Jabik Veenbaas en Willem Visser
Boom
230 blz.
€ 39,90