Home De dood Een oefening in sterven: oosterse wijsheid over de dood
De dood Niet-westerse filosofie

Een oefening in sterven: oosterse wijsheid over de dood

Nog nooit werd er zoveel over de dood gesproken. Toch bevrijd je je zo niet van de angst voor de dood, wist Boeddha al.

Door Simone Bassie en Michel Dijkstra op 16 februari 2010

de dood Boeddha oosterse filosofie wijsheid beeld Janneke Huijink

Nog nooit werd er zoveel over de dood gesproken. Toch bevrijd je je zo niet van de angst voor de dood, wist Boeddha al.

Cover van 02-2010
02-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Goochelaar Hans Kazàn draagt samen met EO-presentator Herman Wegter een doodskist over een schemerig strand. Ze zetten hem vlak bij het water neer en staren uit over de branding. Wegter: ‘Wat een prachtige plaats.’ Kazàn knikt en zegt dat dit de juiste plek is om afscheid van hem te nemen: ‘Als illusionist heb ik vaker in een kist gelegen, maar dit zal de laatste zijn.’ Dan verschijnen zijn vrouw en kinderen om te vieren dat ze het zo goed hebben met elkaar. Kazàn glundert: hij neemt een flinke slok champagne en ploft op het deksel van zijn doodskist neer, waar hij prompt doorheen zakt.

Deze theatrale scène is afkomstig uit het EO-programma De Kist, waarin bekende Nederlanders over de dood praten en vergezeld van een kist hun laatste rustplaats bezoeken. Wie dit programma te saai vindt, kan moeiteloos wegzappen naar Derek Ogilvie, die met verwrongen gezicht contact maakt met de kwaadaardige rondspokende geest van een overleden familielid. Of je kunt naar Char kijken, waarin het gelijknamige medium troostrijke boodschappen uit de geestenwereld channelt.

Al deze programma’s tonen dat de dood uit de taboesfeer wordt gehaald: steeds meer mensen spreken publiekelijk over dit ongemakkelijke onderwerp. Maar de vraag is of daarmee de dood ook echt onder ogen wordt gezien. Is bijvoorbeeld De Kist daadwerkelijk een teken dat wij gemakkelijker met het levenseinde omgaan? De manier waarop in dit programma de dood tot in de puntjes wordt geregisseerd en zo in de greep wordt gehouden, wijst juist op het omgekeerde: de dood is een schok, even onvermijdelijk als onbegrijpelijk. Een minder verkrampte omgang met de dood is misschien pas mogelijk als we eerst het ontluisterende ervan accepteren.

Ook de shows van Ogilvie en Char vormen een krampachtige poging om het angstaanjagende karakter van de dood te neutraliseren. Zij gaan ervan uit dat er een gezellige geestenwereld bestaat, waar je overleden grootouders non-stop vol liefde op je neerzien. Een door het Oosten geïnspireerde, meer onthechte levenshouding kan juist de acceptatie van de dood bevorderen, zonder het gruwelijke weg te moffelen. Deze onthechting is vooral te vinden in twee belangrijke Indiase en Chinese denktradities: het boeddhisme en het taoïsme.

Indiase wijze

Het denken van Boeddha (560-480 v.Chr.) staat voor een groot deel in het teken van de angst voor de dood. Traditionele bronnen melden dat deze Indiase wijze, zoon van een rijke vorst, in de grootst mogelijke luxe opgroeit. Hij heeft geen weet van de duistere kant van het bestaan, tot hij tijdens een rijtoer plotseling wordt geconfronteerd met een oude man, een zieke en een rottend lijk. Met een schok beseft Boeddha dat ook hij sterfelijk is. De traditionele Indiase reïncarnatieleer troost hem niet, omdat de mens na iedere dood weer een nieuw, eindig leven vol angst en stressvolle gebeurtenissen moet ondergaan. Volgens een vroege biografie verbaast Boeddha zich erover dat veel mensen hun ogen voor de realiteit van de dood sluiten: ‘Dit einde staat iedereen te wachten, maar toch verdringt de hele wereld zijn angst en is verblind. De harten van de mensen die op hun tocht naar de dood kalm blijven, moeten wel zo hard als steen zijn.’ Het is misschien dezelfde kalmte waardoor programma’s als De Kist zo gemaakt overkomen. Boeddha ontkent niet dat de dood afschuwelijk is; wie uiteindelijk dit lijden wil overstijgen, zal het eerst moeten erkennen.

Boeddha geeft zijn luxe leventje op en begint aan een filosofische zoektocht. Na een lange worsteling bereikt hij de ‘verlichting’, waardoor hij in staat is zijn angst voor de dood achter zich te laten. In een beroemd geworden preek duidt hij deze mysterieuze, in wezen onbeschrijflijke toestand aan als ‘het ongeborene’. Hiermee bedoelt Boeddha dat de verlichte mens innerlijk terugkeert naar de toestand waarin hij verkeerde voor hij geboren werd. Hier hebben het leven, de dood en het ermee gepaard gaande lijden geen vat meer op hem en ervaart hij een onuitsprekelijke gelukzaligheid.

Even tussendoor… Meer lezen over Oosterse filosofie? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Deze toestand betekent niet dat je de angst voor de dood ontkent. Integendeel, je moet er als het ware doorheen, zo blijkt uit de lessen van Boeddha. Om zijn leerlingen te motiveren bij hun zoektocht naar de verlichting, wees Boeddha hen op de vergankelijkheid aan de hand van een speciale meditatietechniek, de knekelveldbeschouwing: ‘Het is vergelijkbaar, o monniken, met een monnik die een op het knekelveld achtergelaten lijk aanschouwt, blauw verkleurd en rottend. Als hij dit ziet, betrekt hij het op het eigen lichaam: ook mijn lichaam wacht dit lot!’ Door dit morbide beeld moest de monnik de futiliteit van het aardse verlangen inzien – ook van zijn eigen leven. Als je dat inzicht door meditatie op je in laat werken, is het mogelijk echt te ontkomen aan de angst voor de dood. Als je leven futiel blijkt, zal de dood immers niet meer bedreigend zijn. Zoals Boeddha zijn angst voor de dood door meditatie en onthechting overwon, zo moeten zijn volgelingen eerst hun doodsangst onder ogen zien voordat ze het pad naar verlichting betreden. Zou Hans Kazàn zover gaan?

Alle boeddhistische scholen na Boeddha delen zijn aandacht voor de vergankelijkheid. Een van de meest pregnante uitdrukkingen van dit memento mori-gevoel is te vinden in het werk van de zeventiende-eeuwse Japanse zendichter Basho. Met enkele meedogenloze regels roept hij het beeld van zijn eigen dood op:

Ik zie het al voor me:
mijn door wind verbleekt skelet.
IJzige kou doorklieft me.

Tao

Het taoïsme legt nog sterker de nadruk op de acceptatie van de dood dan het boeddhisme. Volgens deze Chinese filosofische stroming is de kosmos één groot, natuurlijk en dynamisch transformatieproces, dat zijn oorsprong vindt in Tao. Deze Weg is een mysterie dat het menselijk denk- en kenvermogen te boven gaat. Het heeft dus geen zin te proberen om dit mysterie te begrijpen of te ‘vatten’. Voor degene die de Tao probeert te volgen, betekent dit onder andere afzien van te snel oordelen en alles nemen zoals het komt. Leven en dood beschouwt de taoïst dan ook niet als inherent goed of slecht, maar als twee gelijkwaardige aspecten van het grote, mysterieuze transformatieproces. Daarom stelt hij dat het zinloos is om het een boven het ander te verkiezen. Door dit volgen van Tao en het loslaten van zijn waardeoordelen over leven en sterven bereikt de mens volgens het taoïsme het hoogste geluk.

Niets kan zo’n wijze mens uit het lood slaan, zelfs niet de dood van zijn levenspartner. Zo begint de taoïstische filosoof Zhuang Zi (ca. 369 – ca. 286 v.Chr.) vrolijk te trommelen en te zingen na het overlijden van zijn vrouw. Zijn beste vriend begrijpt hier niets van, maar Zhuang Zi antwoordt: ‘Toen mijn vrouw pas was gestorven, was ik natuurlijk geraakt, net als ieder ander. Maar toen dacht ik aan de tijd voordat ze een leven had, en niet alleen daaraan, maar ook aan de tijd voordat ze een vorm had, en zelfs nog verder terug, aan de tijd voordat de energieën die haar zouden vormen bestonden. Ergens te midden van het onvatbare vormloze veranderde er iets en kwamen de energieën tot stand; nog een verandering en de energieën werden vorm, nog een verandering en de vorm kreeg leven. Nu is er opnieuw iets veranderd en is ze gestorven. Dat is net zoals de vier seizoenen die elkaar steeds afwisselen. Ze gaat nu rustig liggen in een reusachtige kamer. Mocht ik huilend achter haar aan hollen, dan zou ik toch enkel duidelijk maken dat ik niets begrepen heb van het levenslot?’ Om een dergelijke houding te verwerven, moet de mens echter zijn leven lang worstelen. Het volgen van de Tao is dan ook een onophoudelijk en oneindig proces. Op die manier laat de mens de verschrikking van de dood werkelijk in zijn leven toe. Hij verschuilt zich niet achter de fantasie dat hij bij het levenseinde zelf de touwtjes in handen heeft.

In een ander taoïstisch verhaal wordt de dood niet alleen geaccepteerd, maar zelfs als het hoogste geluk beschouwd. Op een van zijn reizen ziet Zhuang Zi een schedel aan de kant van de weg liggen. Hij vraagt zich af op welke miserabele manier deze persoon is gestorven: ‘Was het gemis aan redelijkheid? De ondergang van uw staat? Of misschien uw slechte daden?’ ’s Nachts verschijnt de schedel in Zhuang Zi’s dromen en leest hem grondig de les: ‘In de dood raakt de mens niet meer in aardse beslommeringen verstrikt. Er zijn geen heersers en onderdanen meer en geen taken die je hoeft te verrichten. Zelfs het geluk van een koning weegt hier niet tegen op.’ Zo wordt de dood een utopische toestand die je boven het leven kunt verkiezen.  

Wie is er bang voor de dood?

Op het eerste gezicht lijken de boeddhistische en taoïstische ideeën over de dood nogal ver van de moderne westerse mens af te staan. Het werk van de onlangs overleden Vlaamse filosofe Patricia de Martelaere (1957-2009) bewijst echter het tegendeel: zij laat zien hoe bepaalde oosterse concepten een alternatief kunnen bieden voor een verkrampt levenseinde à la De Kist. In haar indringende, door het taoïsme beïnvloede essay Wie is er bang voor de dood? vloeien angst voor de dood en de acceptatie ervan samen. De Martelaere beschrijft hoe zij wordt gedreven door haar angst voor de dood, maar dit gevoel ook probeert te boven te komen. Dat doet zij door een heldere analyse van de doodsangst. Uitgangspunt van haar onderzoek is de voorzichtige aanname dat de mens misschien twee soorten bewustzijn bezit. De eerste, uit het lichaam voortgekomen soort, is onderhevig aan alle lichamelijke angsten en kwalen. Hier zetelt de doodsangst. Daarnaast bezit de mens echter nog een ander bewustzijn, dat niets met het lichamelijke te maken heeft: de geest. Volgens De Martelaere beschikt de geest over een ‘wonderlijke kracht’, namelijk het vermogen om los te laten.

De mens kan zijn doodsangst overwinnen als hij op de kracht van de geest vertrouwt. Dit vertrouwen heeft hij niet meteen, maar rijpt gedurende een levenslang oefenproces. De Martelaere vergelijkt dit oefenen met leren zwemmen: dit lukt alleen als je alle pogingen om steun te zoeken opgeeft en je aan de dragende kracht van het water overgeeft. Hetzelfde geldt voor de overgang tussen leven en dood: ook hier moet de mens zijn angst voor het onbekende en voor het verlies van houvast opgeven. Of dit loslaten door iets of iemand wordt beloond, is volgens de filosofe een misplaatste vraag, ‘omdat het loslaten zélf de redding, de beloning en de grootste gelukzaligheid blijkt te zijn’. Een voorbeeld van deze oefening in loslaten is het kritisch onderzoeken van onze vooroordelen over de dood. We zijn vaak geneigd om de dood als iets verschrikkelijks te zien, terwijl we er eigenlijk niets van weten. Wie afstand van dit vooroordeel doet, kan geruster sterven.

De Martelaere ziet haar overtuiging bevestigd in een taoïstisch verhaal over een wijze die een levensgevaarlijke waterval overleeft door zich eenvoudigweg met het water mee te laten drijven. Het inspireerde haar tot enkele ontroerende zinnen, die ook iets tonen van haar eigen worsteling met en acceptatie van de dood: ‘De boodschap is: meegaan met de stroom, of het nu de stroom van het leven is of die van de dood. Wat bang is voor de dood is hetzelfde in ons als wat in het zwembad de kant niet durft los te laten. De ‘‘ziel’’ – zouden we misschien kunnen zeggen – is dat wat wil loslaten. Daarom verlangt ze misschien wel naar de weidse bandeloosheid van de dood.’