Home Ook de Verlichting was donker

Ook de Verlichting was donker

Martin Mittelmeier schreef een ontstaansgeschiedenis van de klassieker Dialectiek van de Verlichting (1948).

Door Peter Huijzer op 27 januari 2023

Theodor W. Adorno Max Horkheimer Dialectiek van de Verlichting Frankfurter Schule Max Horkheimer (links) samen met Theodor Adorno in 1964. Beeld Wikimedia/Jeremy J. Shapiro

Martin Mittelmeier schreef een ontstaansgeschiedenis van de klassieker Dialectiek van de Verlichting (1948).

02-2023 FM2 2023 cover praten
02-2023 Filosofie magazine Lees het magazine

Weinig boeken bieden zo’n verbijsterende leeservaring als de Dialectiek van de Verlichting (1948) van Max Horkheimer en Theodor Adorno. In even virtuoos als ondoordringbaar proza ontwikkelen deze denkers hun kritiek van de op hol geslagen rationaliteit van de Verlichting. Die rationaliteit vinden ze al in de vroegste geschiedenis van de mens terug. In de totalitaire samenlevingen waarvan Horkheimer en Adorno zelf getuige zijn, bereikt ze haar gewelddadige hoogtepunt. De Holocaust vormt voor hen het ultieme bewijs dat de belofte van de Verlichting niet opgaat: de rede bevrijdt de mens niet, maar onderwerpt hem juist. ‘Reeds de mythe is Verlichting, en Verlichting slaat om in mythologie,’ luidt hun beroemde stelling.

In Vrijheid en duisternis vertelt de Duitse auteur Martin Mittelmeier de ontstaansgeschiedenis van deze eigenaardige filosofische klassieker. Die valt grotendeels samen met de geschiedenis van het Institut für Sozialforschung ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Vanaf 1931 staat dit instituut voor sociaal onderzoek in Frankfurt onder leiding van Horkheimer, die een groep veelbelovende intellectuelen van veelal Joodse komaf aan zich weet te binden. Hij formuleert een ambitieus onderzoeksprogramma voor een nieuwe, kritische maatschappijtheorie. Na de machtsovername van de nazi’s vindt het instituut na enkele omzwervingen onderdak aan de Columbia-universiteit in New York.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Californische idylle

Met gevoel voor ironie beschrijft Mittelmeier de spagaat van Horkheimer tussen zijn werkzaamheden voor het instituut en zijn ambitie om eindelijk eens zelf een groot theoretisch werk te schrijven. Wanneer deze ambitie in 1940 de overhand krijgt, laat Horkheimer het instituut inkrimpen en verplaatst hij het nogmaals, ditmaal naar de kust van Los Angeles. Van het gedroomde gezamenlijke onderzoek blijft weinig meer over dan de samenwerking met zijn gunsteling Adorno.

De rede bevrijdt de mens niet

In de tuin van Adorno’s ruime, comfortabele woning – ‘uiterst modern en praktisch en met echt zinvolle gadgets ingericht’, zoals hij zijn ouders schrijft – werken ze aan hun apocalyptische boek. Het werk wordt afgewisseld met feestjes in gezelschap van andere beroemde migranten: Thomas Mann, Arnold Schönberg, Bertolt Brecht en vele anderen passeren de revue. Mittelmeier beschrijft die partijtjes levendig: ‘Men ontmoette elkaar, voerde verhitte discussies, deed spelletjes. Als men Hints speelde, schreeuwden de gasten van verrukking wanneer Marcuse als rat door de woonkamer rende – Thomas Mann boekte zijn grootste successen als bos.’

Steeds wijst Mittelmeier op het contrast tussen deze Californische idylle en de duistere werkelijkheid die Horkheimer en Adorno in hun werk proberen te ontrafelen. Daarbij laat hij zien hoeveel van de persoonlijke preoccupaties van de auteurs, tot aan Adorno’s buitenechtelijke affaires toe, hun weg vinden naar de Dialectiek van de Verlichting.

Echtgenotes

Centraal in Mittelmeiers lezing van de Dialectiek staat de notie het ‘dialectische beeld’, dat afkomstig is van de filosoof Walter Benjamin. In de dialectische analyse openbaart zich, zo schrijven Horkheimer en Adorno in hun inleidende hoofdstuk, ‘elk beeld als schrift’. Het is de taak van de criticus om deze beelden te ontcijferen, hun interne spanning bloot te leggen en uiteindelijk op te blazen. Dit is wat Horkheimer en Adorno doen, ongeacht of het beelden uit de literaire canon, populaire cultuur of nazipropaganda betreft. Steeds leggen ze in die beelden de spanning tussen mythe en de Verlichting bloot, want dat is het centrale dialectische beeld. Mittelmeier: ‘Daar zit alles al in. Al het verdere is parafrase, inkleuren van het beeld.’

Zo ontcijfert Mittelmeier in zijn boek zelf ook als een dialectisch beeld de spanningsverhouding tussen de inhoud van Dialectiek van de Verlichting en de context waarin het is geschreven. De vele anekdotes worden afgewisseld met exegetische passages aan de hand van citaten uit het boek en andere bronnen. Daardoor leest Vrijheid en duisternis onderhoudend, maar vaak iets te vlot om echt verhelderend te kunnen zijn.

Ook de presentatie van belangrijke of behulpzame informatie is soms onoverzichtelijk. Zo lezen we pas halverwege het boek dat Adorno’s vrouw Gretel steevast bij de sessies in hun achtertuin aanwezig is, omdat zij degene is die alles opschrijft – en daarmee kantelt het beeld van deze samenwerking. Gelukkig volgt dan wel weer een interessant hoofdstuk over alle secretaresses en ondersteunende echtgenotes die de ‘backoffice’ van de kritische theorie vormen.

Over hoe de Dialectiek uiteindelijk uitgroeit tot het ‘boek van de eeuw’, zoals Mittelmeiers ondertitel beweert, komen we helaas weinig te weten. Summier wordt verteld hoe de eerste druk grotendeels in de depots van uitgeverij Fischer blijft liggen en hoe ook de heruitgave in 1969 het wat populariteit betreft nog altijd moet afleggen tegen het werk van landgenoten Erich Fromm en Herbert Marcuse. Wie dus wil weten of de Dialectiek van de Verlichting inderdaad het boek van de eeuw is, zal toch het werk zelf moeten bestuderen.