Home Moreel dilemma Moreel dilemma: moet taal altijd inclusief zijn?
Moreel dilemma Rechtvaardigheid Taal

Moreel dilemma: moet taal altijd inclusief zijn?

Het Nederlands is van iedereen: alle taalgebruikers moeten zich erin erkend voelen. Maar kun je er wel voor zorgen dat dat zo is?  

Door Jeroen Hopster op 17 november 2023

taal inclusief inclusie schaar wolk beeld Bas van der schot

Het Nederlands is van iedereen: alle taalgebruikers moeten zich erin erkend voelen. Maar kun je er wel voor zorgen dat dat zo is?  

FM12 FM 12 Filosofie Magazine cover
12-2023 Filosofie magazine Lees het magazine

Allochtoon. Homofiel. Oost-Indisch doof. Blank. Tal van woorden uit de Nederlandse taal, voorheen breed in gebruik, zijn de laatste jaren in diskrediet geraakt. Ook zijn er nieuwe woorden en constructies bij gekomen, zoals onzijdige voornaamwoorden (die/diens of hen/hun) om non-binaire personen aan te duiden. Veel van deze taalontwikkelingen zijn geboren uit het streven om de taal inclusiever te maken: genderbewust, niet racistisch, niet stereotyperend. Woorden zijn immers zelden neutraal. ‘Taal is macht,’ schreef Michel Foucault. ‘Taal kan ons verwonden,’ voegde Judith Butler daaraan toe. Een doordachte woordkeuze draagt eraan bij dat verschillende groepen zich erkend en gerespecteerd voelen. Maar hoe bepaal je of een taaluiting door de beugel kan? Een mogelijk criterium is om het gevoel van de toehoorder als leidraad te nemen: als iemand zich door een taaluiting of aanspreekvorm gekwetst voelt, dan moet die taaluiting vermeden worden. Is dat een houdbare maatstaf?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

NEE

In 1970 muntte Chester Pierce, een Afro-Amerikaanse hoogleraar aan Harvard, de term ­‘micro-agressie’. Daarmee doelde hij op taaluitingen van witte collega’s waarachter kleine vormen van belediging schuilgingen. Die beledigingen leken onbewust en waren betrekkelijk onschuldig, maar bij elkaar opgeteld hadden ze een enorme impact, zo merkte Pierce op. De hedendaagse filosoof Regina Rini heeft dit verschijnsel verder onderzocht in haar boek The Ethics of Microagression (2020). Een taaluiting geldt als micro-agressie, stelt Rini, wanneer die door iemand uit een onderdrukte groep wordt ervaren als een ‘dubbelzinnig signaal van onderdrukking’. De ervaring van de toehoorder bepaalt dus of er inderdaad sprake is van micro-agressie. Maar is dit een goede maatstaf? Gevoelens van kwetsing leggen natuurlijk moreel gewicht in de schaal, maar je kunt je afvragen of de intentie van de spreker niet ook moeten worden meegewogen. En wat nu als de toehoorder onredelijk is, of niet goed geïnformeerd? Ook maakt het verschil of micro-agressies maatschappelijk zijn aangekaart, zodat sprekers in staat zijn hun verantwoordelijkheid te nemen en kunnen beoordelen of er inderdaad sprake is van kwetsende uitingen. Neem de term ‘blind’. Die wordt in het Nederlands te pas en te onpas gebruikt, vaak met negatieve connotaties. Ervaren blinde mensen dat als micro-agressie? Voor niet-blinden is dat niet zo makkelijk om aan te voelen. Er zou eerst een substantieel debat moeten plaatsvinden voordat taaluitingen als micro-agressie kunnen worden aangemerkt.

JA

Een enkeling kan onredelijk zijn, maar als een onderdrukte groep collectief aanvoelt dat een woord of aanspreekvorm steekt, dan is er van onredelijkheid geen sprake. Het uitgangspunt van inclusief Nederlands is dat alle taalgebruikers hun taal als onproblematisch ervaren. Taal heeft immers een sterke gevoelswaarde. Woordgebruik laat mensen niet onberoerd. Denk aan het n-woord, waarvan de neerbuigende connotatie inmiddels door tal van groepen, wit en zwart, wordt onderkend en gevoeld. Of denk aan de male bias die in de huidige taaldiscussie wordt bekritiseerd: tal van uitdrukkingen (‘zich vermannen’, ‘ballen hebben’) stellen mannelijkheid als norm of als ideaal. Ideologisch raakt deze taalkritiek een gevoelige snaar. Taalverandering gaat immers gepaard met veranderende machtsverhoudingen. Wie de status quo een leven lang heeft omarmd is niet altijd tot verandering bereid. Taalactivisten moeten opboksen tegen twee vormen van conservatisme: conservatisme ten aanzien van taalkundige verandering, maar ook politiek conservatisme, dat zich bijvoorbeeld keert tegen moderne genderopvattingen. Dergelijk conservatisme is echter in de morele discussie van weinig betekenis. Als onderdrukte groepen zich door specifieke taaluitingen achtergesteld, genegeerd of geschoffeerd voelen, moeten sprekers hun taal daarop aanpassen. Punt uit. De ‘agressor’ verliest niets van wezenlijk belang bij een meer inclusieve taal, terwijl inclusie voor onderdrukte groepen van groot emancipatoir belang is. Sprekers hebben de verantwoordelijkheid om zich goed te informeren, en ervoor te zorgen dat zij met hun taaluitingen niemand voor het hoofd stoten.