Een zomer lang kon televisiekijkend Nederland zich elke werkdag inlaten met de lotgevallen van acht landgenoten die op idyllische plekken in het buitenland ieder hun eigen bed & breakfast bestierden. Wat ontbrak was een geliefde aan hun zijde. Tijd om te ‘daten’ was hun nauwelijks vergund. Voor het derde seizoen op rij bracht het RTL-programma B&B Vol liefde daar verandering in. Dat leverde heerlijke tv op voor thuisblijvers én voer voor filosofen.
Zo werd duidelijk dat uitgerekend degenen die zich spiritueel noemden en leefden vanuit respectievelijk hun hartchakra, zonnevlecht, intuïtie, of simpelweg hun ‘gevoel’ – idealiter in verbinding met hun speelse innerlijke kind –, elke ontmoeting stukrationaliseerden. Vermoeidheid, somberheid, geblokkeerde levensenergie: het lag altijd aan de ander, die nog keihard aan zichzelf zou moeten werken om een autonoom en authentiek individu te worden. Tot die tijd geen klik, geen vonken. Noem het maakbaarheidsmystiek – een contradictio in terminis.
Ook sommige schrijvers bezondigen zich hieraan, bijvoorbeeld als ze menen dat de inspiratie pas vrijelijk kan stromen in een even prikkelarme als pastorale omgeving: een tweede huis. In de tijd dat ze zo’n huisje zoeken, ervoor sparen, erover onderhandelen, telkens de lange reis ernaartoe maken, eenmaal aangekomen van alles moeten repareren, stof-, muizen- of wespennesten moeten verwijderen, voor weken boodschappen moeten doen en hout moeten hakken voor de kachel, hadden ze ook gewoon kunnen werken.
Nogal wat teksten die in daartoe bestemde, afgelegen huizen tot stand kwamen, kennen een doodse, cerebrale verhevenheid. Waarschijnlijk omdat er te lang over bedoeling en boodschap is nagedacht en de lol van de spontane vondst, tussen banale, drukke bedrijven door, ontbreekt. Noeste invuloefeningen binnen de lijntjes: het enige wat ervanaf spat is het koude led-licht van de ambitie. Geen vonken.
Droomplek
Het boek Een plek voor jezelf. De architectuur van een dagdroom, het ontwerpen en bouwen van een huisje nam ik hierdoor met enige aarzeling ter hand. Schrijver en filosoof Michael Pollan verlangde naar een mijmer-en-schrijfhuisje in eigen tuin en bouwde het zelf, in twee jaar tijd. Met, naar eigen zeggen, twee linkerhanden. Er was een baby op komst: de aanstaande papa moet zich dan natuurlijk wel ergens kunnen terugtrekken. Niet eens in een room of one’s own (with a view) of een mancave, maar op een boshut-achtige droomplek. Na voltooiing, in afwachting van de heilige inspiratie, dan in vredesnaam maar een boek over the making of schrijven. Tuurlijk.
Maar al in het voorwoord bij de heruitgave (het boek verscheen al in 1994, een recentere herziene editie is pas onlangs voor het eerst – subliem – in het Nederlands vertaald) maakt Pollan korte metten met mijn geborneerde voorbehoud. Je hoeft niet zelf te verlangen naar een schrijfhuisje om te genieten van elke stap in het bouwproces, dat tevens een erudiet én geestig beschouwproces is over natuur en cultuur, het vinden van de juiste plek, het belang van een fundering, lichtval, beschutting en uitzicht, horizontaliteit en verticaliteit, binnen en buiten, schuine en rechte daken, van elke functie losgezongen architectuur versus de lichamelijke ervaring die het verblijf in een ‘goed’ huis met zich meebrengt.
Bezweet
Nergens wordt het boek een dorre filosofie van het bouwen en wonen. Pollan verstaat de kunst om al doende te denken en vice versa. Hij is leergierig, met eerbied voor eeuwenoude ambachtelijkheid. Binnen een paar bladzijden kan hij zowel refereren aan de oude geschriften van Vitruvius, aan Thoreaus Walden, aan wat hij meent te begrijpen van feng shui, aan het werk en de uitspraken van de architect Frank Lloyd Wright, aan het postmodernisme en het deconstructivisme, terwijl je hem tegelijkertijd bezweet in nat beton ziet roeren of, aanvankelijk stuntelig, in de weer met cirkelzaag en beitel (och, de lofzang op dit stuk gereedschap!). Tegelijkertijd verwonderend over de relatie die hij gaandeweg opbouwt met het hout en de boom die deze balk eens was. De poëzie van de jaarringen, de geur van de vliesdunne krullen, en hoe die weer heel anders is dan die van het zaagsel.
Ik weet nog steeds niet wat ik nu precies gelezen heb: geschiedenisboek, avonturenroman, pleidooi voor de Homo faber die tenminste iets concreets aan de werkelijkheid toevoegt, zelfspot over het denk-en-schrijfbedrijf of humoristische feelgoodreportage (met meesterlijke rollen voor de architect en de professionele bouwer die hem bij elke stap terzijde staan). Maar ik weet wel dat ik geregeld zin kreeg om de harde werkers tussendoor een kop koffie aan te bieden. Of in elk geval het zand van de drempel te vegen, bij wijze van eerbetoon. Al lezende mocht ik iets ‘mee-maken’. Dat is heel wat anders dan vrijblijvend reflecteren op andermans allang waardevol gebleken theorieën, op veilige afstand van spierpijn, schrammen en rouwranden onder de nagels.
Een plek voor jezelf. De architectuur van een dagdroom, het ontwerpen en bouwen van een huisje
Michael Pollan
vert. Lidwien Biekmann en Koos Mebius
De Arbeiderspers
368 blz.
€ 24,99