Home Drie Duitse grootheden in een roerige eeuw
Politiek

Drie Duitse grootheden in een roerige eeuw

Wat hebben Marx, Wagner en Nietzsche gemeen? De Duitse politicoloog Herfried Münkler brengt ze samen in verrassende analyses.

Door Jabik Veenbaas op 21 oktober 2022

Tannhäuser opera Bayreuth schilderij

Wat hebben Marx, Wagner en Nietzsche gemeen? De Duitse politicoloog Herfried Münkler brengt ze samen in verrassende analyses.

FM11 Filosofie Magazine november
11-2022 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In augustus 1876 treint Karl Marx samen met zijn dochter Eleanor door Duitsland, waar hij zich in het Boheemse kuuroord Karlsbad voor het derde jaar achtereen wil laten behandelen voor zijn leverziekte. Onderweg hebben de twee een toeristisch oponthoud gepland in Neurenberg. Maar daar is geen hotelkamer meer te krijgen, omdat de stad overspoeld wordt door bezoekers van de eerste Wagner-Festspiele in het nabijgelegen Bayreuth. In een brief aan zijn vriend Friedrich Engels haalt Marx uit naar het ‘narrenfeest van de staatsmuzikant Wagner’. Als hij in Karlsbad is aangekomen, zijn de Festspiele daar het gesprek van de dag. ‘Werkelijk overal,’ zo schrijft hij zijn dochter Jenny Longuet, ‘word je met de vraag gekweld: wat vindt u van Wagner?’

Afgaand op dit gemopper lijkt de afstand tussen Marx en Wagner tamelijk groot. Maar dat er tussen de twee tal van interessante verbindingen kunnen worden gelegd, laat Herfried Münkler zien in zijn boek Marx, Wagner, Nietzsche. Het tijdperk van de revoluties, onlangs verschenen in een mooie vertaling van Peter Claessens.

Marx en Wagner waren generatiegenoten; Marx werd geboren in 1818, Wagner in 1813. Nietzsche behoorde strikt genomen tot een jongere generatie – hij stamt uit 1844 en overleed in 1900, dus op de drempel van de twintigste eeuw –, maar alle drie stonden ze in de frontlinie van hun tijd.

Ze zagen zich geconfronteerd met een onttoverde wereld

‘Het tijdperk van de revoluties’, luidt de ondertitel van Münklers boek. De negentiende eeuw was een periode waarin het Westen snel veranderde. Het was de eeuw van de grote revoluties in Europa en Noord-Amerika, zegt Münkler (waarbij hij de negentiende eeuw kennelijk in 1775, het aanvangsjaar van de Amerikaanse Revolutie, laat beginnen), een tijd waarin Europa de wereld echt begon te beheersen. Maar het was ook een tijd van grote geestelijke ontwikkelingen. Religie werd van haar voetstuk gestoten, wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen voltrokken zich in een razend tempo – met name de evolutietheorie van Charles Darwin creëerde een nieuw perspectief op het dierlijk en menselijk leven.

Verstopte wapens

Münkler verbindt het leven en werk van de drie grootheden met elkaar in thematische hoofdstukken. Hij kijkt bijvoorbeeld naar de manier waarop ze zich verhielden tot de revoluties in Frankrijk en Duitsland van de jaren 1848-1849, naar de manier waarop ze omgingen met mythologische motieven en de antieke tragedie en naar de positie die ze innamen in het religiedebat. En daarnaast ook naar hun omgang met antisemitisme en naar hun financiële problemen en hun ziektegeschiedenis.

Dat leidt tot verrassende analyses. Zo weet Münkler boeiende lijnen te trekken vanuit de tijd van de revoluties van 1848-1849 naar met name Wagner en Marx. Marx was indertijd hoofdredacteur van de Neue Rheinische Zeitung en bemoeide zich in zijn journalistieke bijdragen met het revolutionaire gebeuren. Maar ook Wagner, leren we van Münkler, was betrokken bij de revoluties van 1848-1849. Hij nam deel aan de mei-opstand in Dresden, niet alleen met toespraken en pamfletten, maar ook door wapens in zijn huis te laten verstoppen.

Elke week aan het denken worden gezet door de grootste denkers uit de geschiedenis van de filosofie? Schrijf u in voor de gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

De mannen verwerkten het mislukken van die revoluties elk op hun eigen manier. Waar Marx zijn steun voor directe politieke actie geleidelijk liet plaatsmaken voor de overtuiging dat er sprake was van een onontkoombaar historisch proces, verplaatste Wagners revolutionaire gezindheid zich naar esthetisch terrein. Hun latere tijdgenoot Nietzsche zette zich juist weer af tegen de ­sociaal-revolutionaire geest en het volkse gelijkheidsdenken.

Opium

Sterk is het hoofdstuk ‘Tussen religiekritiek en godsdienststichting’. Münkler beschrijft daarin overtuigend hoe zowel Marx, Nietzsche als Wagner de invloed onderging van de negentiende-eeuwse religiekritiek. Alle drie lazen ze het werk van de grote materialist Feuerbach, alle drie ‘gingen ze door de Feuer-Bach heen’, zoals Engels het eens formuleerde, en alle drie zagen ze zich dus geconfronteerd met een onttoverde wereld. Voor Marx leek dat op het eerste gezicht misschien nog het minst een probleem. Hij kwam tot de conclusie dat religie iets overbodigs was, een nutteloze verslaving waarmee arme mensen klein werden gehouden, ‘opium van het volk’, en dat er volkomen mee moest worden afgerekend. Voor hem was godsdienstkritiek het beginpunt van de hervorming van de maatschappij.

Münkler behandelt politiek en religie, maar ook persoonlijke financiën en ziektes

In Het kapitaal maakte hij gebruik van aan de godsdiensttheorie ontleende begrippen. Daar sprak hij over het ­‘fetisjkarakter’ van de arbeidsproducten: de producten van menselijke hand krijgen iets ontastbaars dat macht over mensen uitoefent. Ook daar moest volgens Marx natuurlijk een eind aan komen, en je zou kunnen zeggen dat de politiek-economische kritiek hier het werk moest afmaken dat met de godsdienstkritiek was ingezet.

Maar Münkler gaat verder dan dat. Hij merkt op dat Marx zijn theorie uiteindelijk de vorm liet aannemen van een geloof, omdat hij geconfronteerd werd met de machteloosheid van de kritiek. Zonder het expliciet zo te formuleren trekt Münkler de conclusie dat Marx zijn religieuze honger nooit helemaal is kwijtgeraakt. De dwangmatige neiging van het marxisme om in een gedetermineerd orthodox systeem te veranderen dient volgens Münkler in dit perspectief te worden bezien.

Broosheid

Ook Wagner had zich gevoed met de godsdienstkritiek van Feuerbach en ook hij vond dat het traditionele godsdienstige bestel zijn beste tijd had gehad, maar hij dacht dat mensen altijd een hang naar het metafysische zouden houden en dat kunst de rol van religie misschien zou kunnen overnemen. Kunst moest ‘de kern van de religie redden’ door de verborgen waarheid van mythische symbolen zichtbaar te maken. Dat kon kunst doen door mensen te overweldigen met ‘totaalkunstwerken’, met opera’s die meer waren dan muziekstukken, omdat poëzie, muziek en beeld er op een bijzondere manier in samenkomen. Het was Wagner te doen om meer dan enkel de esthetica: hij pleitte voor vegetarisme en voor een radicale bescherming van de ecologie tegen de industriële en kapitalistische vraatzucht, en uiteindelijk neemt zijn alternatief voor de godsdienst toch ook zelf weer religieuze vormen aan.

Nietzsches kritiek gold in wezen minder voor de religie als zodanig dan voor het christendom en het verlossingsidee dat daarin centraal staat. Van maatschappijkritiek in de trant van Marx was bij hem geen sprake. In zijn principieel elitaire filosofie fungeerde religie juist als het vertrouwde instrument om het volk eronder te houden en om te voorkomen dat het door fatale egalitaire denkbeelden zou worden gegrepen. Tegenover de noodlottige verlossingsbehoefte van de mens zette hij de idee van de ‘overmens’ (zoals ‘Übermensch’ in het boek wordt vertaald) en de ‘eeuwige terugkeer’. Met die begrippen zou de mens, of in elk geval de hogere mens, zijn tekorten achter zich kunnen laten.

Münkler schrijft dan dat Nietzsche op deze manier kiest voor ‘het aanvaarden van wat is en hoe het is’ en ‘principieel bestrijdt dat er ook maar iets is wat verlossing behoeft’. Je kunt je afvragen of hij Nietzsche daarmee goed interpreteert. Geeft Nietzsche er met deze hoogdravende ideeën niet juist blijk van dat hij, de domineeszoon uit Röcken, zijn leven lang behoefte is blijven houden aan iets dat boven de mens en diens aardse broosheid uitgaat?

Het is een kleiner punt van kritiek op een goed geschreven en leerzaam boek, waarin de auteur ons aan de hand van doorwrochte verhalen over zijn drie protagonisten niet alleen duidelijk maakt hoe ingrijpend de wereld veranderde in de negentiende eeuw, maar ook hoe relevant de veranderingen die in die eeuw plaatsvonden nog altijd voor ons zijn.

Marx, Wagner, Nietzsche. Het tijdperk van de revoluties
Herfried Münkler
vert. Peter Claessens
Boom
480 blz.
€ 39,90