Filosoferen is makkelijker als je denkt
In ‘Filosofie is makkelijker als je denkt’ helpen we je in vier stappen op weg in het zelf leren denken. Dit keer: wat is het ik?
‘Het ik is een toneel’
Nadenken over ik is makkelijker als je denkt, dacht ook Descartes. Maar wat is nu dat denkende ding? Een fundament of een fictie? Een kleine inleiding in de filosofie van het zelf.
Zelfbewustzijn wordt in de wetenschap vaak vastgesteld aan de hand van de spiegeltest. Een dier krijgt een stipje op zijn kop en als het vervolgens in de spiegel kijkt en snapt dat het stipje zich op zijn kop bevindt, dan heeft het een zelfbegrip. Zo slagen dolfijnen, apen en eksters wel voor die test en veel andere diersoorten niet. Maar wat begrijpen die dieren dan precies? Denkt de ekster: ha, dat ben ik? Wat is dat ‘ik’ dan? Ook voor mensen, onder wie filosofen, die zichzelf doorgaans in de spiegel kunnen herkennen, blijkt de vraag wat ‘ik’ is nog niet zo eenvoudig.
Voor René Descartes (1596-1650) vormt het ‘ik’ het fundament van zijn denken en het bestaan van de wereld. In zijn beroemde twijfelexperiment denkt hij alles waarvan hij niet zeker is weg, tot alleen nog het simpele feit dat hij denkt overblijft: ‘Ik denk, dus ik ben.’ (In het Latijn: cogito ergo sum.) Maar wat is dat ‘ik’ van Descartes nu eigenlijk? In zijn Meditaties beantwoordt hij die vraag als volgt: ‘Een denkend ding. Ik bedoel een ding dat twijfelt, begrijpt, bevestigt, ontkent, dat wenst dit wel te doen en dat niet, en ook dat zich dingen verbeeldt, en waarneemt met de zintuigen.’
Wat zie je in de spiegel?
Volgens David Hume (1711-1776) bewijst het feit dat al die twijfels, gedachten en wensen elkaar in een eindeloze stroom opvolgen dat het ‘ik’ helemaal geen fundament is, maar juist een fictie. Volgens hem is het ‘zelf’ een mengelmoes van vrij zwevende voorstellingen waarin geen enkel idee op een zinvolle manier aan een ander is gebonden. Onze geest is slechts ‘een toneel waarop percepties verschijnen en verdwijnen’. In dit theater van de geest behoren onze waarnemingen noch tot elkaar, noch tot ons, de individuen die ze ontvangen.
Als het zelf inderdaad een fictie is, zoals Hume stelt, wat zien we dan als we in de spiegel kijken? Volgens psychoanalyticus Jacques Lacan (1901-1981) vertelt de spiegel ons niet wie we zijn, maar vormen we door in de spiegel te kijken wel een ‘ik’. De spiegel – en een blik van de ander kan volgens Lacan evengoed een spiegel zijn – leert ons om onszelf als eenheid te zien. Maar tegelijk zullen we, zegt Lacan, nooit met deze eenheid samenvallen; ook al herkennen we onszelf, dat zelf blijft ons tegelijk altijd vreemd. Onze innerlijke wereld is te complex en veranderlijk om in de eenheid van het spiegelbeeld zijn gelijke te zien.
Wat zie jij als je in de spiegel kijkt? Jezelf uit één stuk? Een fundament om op te bouwen? Of is de eenheid van je uiterlijk een illusie en gaat daarachter een warboel schuil? Het blijft lastig. Misschien had Descartes het cogito ergo sum wat moeten afzwakken: ik denk dat ik ben.