Home Waarheid Is de binnenkant echt belangrijker dan de buitenkant?
Waarheid

Is de binnenkant echt belangrijker dan de buitenkant?

Door Thomas Velvis op 18 december 2024

oppervlakte oppervlakkig keuken restaurant dessert cheesecake
beeld Imageselect
Filosofie Magazine FM1 2025 zit schoonheid van binnen buitenkant
01-2025 Filosofie Magazine Lees het magazine
Als we het over een oppervlakkige vriendschap of een boek zonder diepgang hebben, bedoelen we dat negatief. Maar is dat wel terecht?

Toen de Britse schrijver George Orwell een baantje had als afwasser, observeerde hij graag de kelners. Op een dag zag hij de hoofdkelner in de keuken een leerling uitkafferen die een fles wijn had laten vallen. ‘Noem jij jezelf een kelner, snotjong?’ riep de hoofdkelner woedend. ‘Je bent nog niet eens geschikt om de vloer te schrobben van het bordeel waar je moeder vandaan komt.’ Vervolgens ging de hoofdkelner de eetzaal binnen, schrijft Orwell, ‘en zeilde met een schotel op de hand gracieus als een zwaan door de ruimte’. ‘En onwillekeurig dacht je, als je hem zag buigen en glimlachen met die welwillendheid van de getrainde kelner, dat de klant wel verlegen moest worden nu hij door zo’n aristocraat bediend werd.’

De hoofdkelner heeft zijn buitenkant een beetje té goed onder controle. Als klant van deze kelner zou je, wanneer je per ongeluk zijn scheldpartij zou horen, het gevoel hebben bedrogen te worden. De vriendelijkheid van de kelner blijkt een façade waarachter hij zijn werkelijke gevoelens verborgen houdt.

‘Het betekenisvolle deel van mensen en dieren bevindt zich aan de oppervlakte’

Het idee dat de buitenkant bedrieglijk is, passen we niet alleen toe op overmatig galante kelners. Het is een algemene veronderstelling dat de oppervlakte minder belangrijk is dan wat daaronder schuilgaat, observeert de Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt (1906-1975) in haar boek Denken (1971). Je ziet dat terug in de taal. ‘Diepgang’ vinden we – of het nu gaat om een boek, een gesprek of een vriendschap – waardevoller dan ‘oppervlakkig’. En we zijn ervan overtuigd, schrijft Arendt, ‘dat wat binnen in onszelf is, ons “innerlijk leven”, relevanter is voor wat we “zijn” dan wat aan de buitenkant verschijnt’. Maar klopt dat wel? Is de binnenkant wel belangrijker dan de buitenkant?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Flauwe afspiegeling

Dat we geneigd zijn om de waarheid te zoeken áchter de dingen die we waarnemen, komt voort uit een soort verwondering of ongenoegen over de wereld, zegt filosoof Cris van der Hoek, die een kenner is van het werk van Hannah Arendt. ‘Dat is al zo bij de oude Grieken: die vonden de wereld zoals die aan ons verschijnt veel te veranderlijk om tot echte kennis te leiden. Ze speurden daarom naar een onveranderlijke grond, een waarheid of een essentie. En omdat ze die niet in de zichtbare wereld konden vinden, zochten ze die onder de oppervlakte.’ Zo stelt Plato dat de wereld die we waarnemen slechts een flauwe afspiegeling is van een hogere Ideeënwereld, waarin de Ideeën – de essenties van alle dingen – zich bevinden.

Arendt is kritisch op dit soort theorieën. Ze komen volgens haar voort uit de ervaring van het denken: als je nadenkt blijf je deel van de wereld van de verschijnselen (je bent bijvoorbeeld nog steeds zichtbaar), maar voelt het tegelijk alsof je je uit die wereld terugtrekt. Daarom zijn sommige denkers geneigd te concluderen dat er twee werelden bestaan: een zichtbare en een onzichtbare, waarvan de onzichtbare de echte zou zijn. Van der Hoek: ‘Het gevaar van zoeken naar de waarheid of de essentie in een andere wereld is volgens Arendt dat je de grote verscheidenheid van de verschijnselen over het hoofd ziet. Als je je bijvoorbeeld à la Plato bezighoudt met “de Idee Mens” vergeet je gemakkelijk dat dé mens niet bestaat, maar dat er alleen individuele mensen zijn, die allemaal een verschillend perspectief op de wereld hebben.’

Die verscheidenheid vinden we volgens Arendt juist aan de buitenkant. Als we het leven op aarde observeren, zien we een enorme variatie aan verschijningen, van felgekleurde vogels tot indrukwekkende walvissen. ‘Inwendige organen daarentegen bieden nooit een aangename aanblik,’ schrijft Arendt. ‘Eenmaal met geweld aan het licht gebracht, lijken ze lukraak op een hoop te zijn gegooid.’ Het interessante, betekenisvolle deel van mensen en dieren bevindt zich dus aan de oppervlakte. Arendt: ‘Als de binnenkant zou verschijnen, zouden wij er allemaal hetzelfde uitzien.’

Die nadruk op de buitenkant heeft voor Arendt ook een politieke betekenis, zegt Van der Hoek. ‘Arendt maakt een onderscheid tussen wát je bent en wíé je bent. Wat je bent is de optelsom van je eigenschappen. Ik ben bijvoorbeeld vrouw, gepensioneerd en filosoof. Die eigenschappen deel ik met allerlei anderen. Maar in het politieke domein draait het volgens Arendt om wíé je bent: de unieke manier waarop je handelend en sprekend aan andere mensen verschijnt, oftewel: je buitenkant.’

Daarbij bestaat er altijd verschil tussen wat we van iemand te zien krijgen en wat diegene vanbinnen voelt en denkt. Dat is maar goed ook, volgens Van der Hoek. ‘Politiek houdt volgens Arendt in dat je een bepaald masker draagt. Je kunt niet zomaar alles zeggen wat in je opkomt – je moet je fatsoenlijk gedragen en bijvoorbeeld je emoties op een acceptabele manier uiten. Alleen zo zorgen we dat iedereen mee kan doen aan het politieke spreken en handelen, meent Arendt. Onze woede, angst en verdriet horen niet ongefilterd in de openbare ruimte te komen – ze moeten aan de binnenkant blijven, in je eigen huis of in je eigen hart.’

Tekst loopt door onder afbeelding

Sexy geurtje

In de politiek telt alleen de buitenkant, maar in onze intieme vriendschappen en relaties gaan we toch juist wél af op het innerlijk van anderen? ‘Onzin,’ vindt bioloog Midas Dekkers. ‘De waarheid is dat we de binnenkant van andere mensen helemaal niet kennen. Zelfs van jezelf ken je alleen de buitenkant. Wat je in de spiegel ziet, zelfs als je je helemaal hebt uitgekleed, is hooguit 1 procent van jezelf. Je ziet alleen je velletje.’

Het innerlijk van anderen interesseert ons helemaal niet, meent Dekkers. ‘Ik ben al heel lang gelukkig met mijn vriendin en hou van alles van haar. Maar in wezen hou ik alleen maar van die 1 procent buitenkant. Haar blindedarm, alvleesklier, bloed en botten – die heb ik in al die jaren nooit gezien. Het idee van het “innerlijk” stamt uit de tijd dat men dacht dat de mens een ziel had. Men zag de mens als een soort vat, een stoffelijk omhulsel waarin de ziel zou zitten. Maar nu we ontdekt hebben dat het vat leeg is, dat er waarschijnlijk geen ziel is en dat de binnenkant net zo stoffelijk is als de buitenkant, vervalt ook het hele idee dat het innerlijk zo belangrijk is.’

Dieren kunnen veel beter iets over het innerlijk van andere dieren te weten te komen dan mensen dat bij elkaar kunnen, zegt Dekkers. ‘Een hond kan, als die aan de kont van een andere hond ruikt – of zelfs aan een drol die uren daarvoor uit die kont is gekomen – letterlijk ruiken hoe het binnenste van die andere hond eraan toe is. De meeste dieren communiceren op die manier via geur over hun innerlijke toestand, maar de mens kan dat niet. Miljoenen jaren geleden konden we net zo goed ruiken als andere dieren, maar we hebben alles ingezet op onze ogen, met als resultaat dat we zintuiglijk gehandicapt zijn. We stuiten bij een ander mens onmiddellijk op de buitenkant.’

Omdat we nu eenmaal moeten afgaan op de buitenkant, is er altijd de mogelijkheid van ‘veinzerij en opzettelijke misleiding’, schrijft Hannah Arendt in Denken. Hoe weet je nu of iemands buitenkant een goede weerspiegeling is van wat binnenin zit? ‘Dat is de eeuwige vraag in het leven,’ zegt Dekkers. ‘Kun je aan de verpakking zien wat voor inhoud je hebt? Je moet er maar van uitgaan dat dat zo is. Als je een auto koopt, hoop je ook maar dat als die er vanbuiten netjes uitziet en het handschoenenkastje nog heel is, de motor het ook wel zal doen.’

De aanname dat de buitenkant iets zegt over de binnenkant behoort tot de kern van de evolutie, vervolgt Dekkers. ‘De beroemde seksuele selectie van Darwin berust erop. Heel kort door de bocht samengevat: waarom loopt een pauw rond met die rare veren die hem in de weg zitten? Omdat andere pauwen die veren wel of niet mooi vinden, en daarop hun keuze baseren om zich met deze pauw voort te planten. Dat is misschien wel de fascinerendste ontdekking van Darwin: dat dieren om te overleven beschikken over een gevoel voor schoonheid. Ze gaan af op de schoonheid van het uiterlijk, in de hoop zo te zien wat de inwendige kwaliteiten zijn.’

Bedrog is daarom een van de succesvolste strategieën bij de voortplanting, volgens Dekkers. ‘Kijk, evolutionair gezien kun je als beest je best doen op een goede binnenkant. Maar het is een enorme investering om te zorgen dat het zaakje vanbinnen helemaal op orde is. Je kunt ook gewoon regelen dat je buitenkant er aardig uitziet, dat je veren flonkeren, dat je een mooi kleurtje hebt of een lekker geurtje verspreidt. Een sexy geurtje opdoen als beest en je hebt je partner voor het uitkiezen, terwijl een dier dat voortreffelijk in elkaar zit en niet lekker ruikt nooit aan een man of vrouw komt. Je zou wel gek zijn om te investeren in de binnenkant als je de boel ook kunt belazeren met een goede buitenkant.’

Tafelzilver

Ook mensen moeten vertrouwen op vermoedens over hoe het bij anderen vanbinnen zit. En ook mensen ‘hebben het vermogen om dit proces van het opbouwen van veronderstellingen en voorlopige conclusies over de ander doelbewust te vergemakkelijken of te belemmeren,’ schrijft socioloog Erving Goffman (1922-1982) in De dramaturgie van het dagelijks leven (1959). Goffman neemt als voorbeeld het bezoek van iemand die je nog niet kent. ‘Laten we eens aannemen dat ik uw gast ben. U weet niet zeker, en u kunt dit ook nooit met wetenschappelijke zekerheid bepalen, of ik er misschien niet met uw geld of met uw tafelzilver vandoor zal gaan.’ Daarom proberen we als gast – of we nu wel of niet met het tafelzilver ervandoor willen – de indruk te wekken dat we te vertrouwen zijn, en dus zullen we vriendelijk doen, geen onaangename kanten van onszelf onthullen en niet in bijzijn van de gastheer in de kastjes neuzen.

De show die we geven als ‘voorbeeldige gast’ behoort volgens Goffman tot het theater van het dagelijks leven. In onze omgang met anderen spelen we steeds een bepaalde rol, geven we een voorstelling die we afstemmen op ons publiek. Dat moeten we niet direct als bedrog beschouwen, meent Goffman. Iedereen speelt theater, ‘zowel de eerlijke persoon die met zijn voorstelling de waarheid wil overbrengen als de oneerlijke persoon die met zijn voorstelling een onwaarheid wil overbrengen’. Je wil nu eenmaal een andere indruk van jezelf overbrengen op je partner dan op je oude studievrienden of op de klanten in je winkel. Tegenover verschillend publiek tonen we verschillende buitenkanten.

En als publiek zijn we net zozeer deel van de voorstelling als de acteurs, stelt Goffman. We verwachten van anderen dat ze zich gedragen zoals hun rol voorschrijft, dat ze soepel deelnemen aan het spel van de sociale interactie. Vanuit dat perspectief is het dus niet eerlijk om de hoofdkelner in Orwells restaurant van bedrog te betichten: je zou als klant onaangenaam verrast zijn om de kelner vloekend en tierend aan je tafeltje te hebben. ‘Juist de verplichting om in moreel opzicht steeds betrouwbaar “over te komen” en te functioneren als een goed gesocialiseerd personage,’ schrijft Goffman, maakt ‘dat men het soort mens wordt dat de fijne kneepjes van het theater beheerst’.