Home Het verlangen van het Grote Niets
Filosofie en literatuur Niet-westerse filosofie

Het verlangen van het Grote Niets

De droom van de rode kamer van Cao Xueqin is de Chinese evenknie van Dante en Shakespeare. Filosoof Michel Dijkstra leest opgewonden de nieuwe vertaling met de hartstochtelijke lessen van fee Ontnuchtering.

Door Michel Dijkstra op 25 maart 2022

rode kamer spiegel vrouw naakt man skelet lamp beeld Pauline Cremer

De droom van de rode kamer van Cao Xueqin is de Chinese evenknie van Dante en Shakespeare. Filosoof Michel Dijkstra leest opgewonden de nieuwe vertaling met de hartstochtelijke lessen van fee Ontnuchtering.

FM4 2022 cover
04-2022 Filosofie magazine Lees het magazine

In de klassieke Chinese roman De droom van de rode kamer krijgt een jonge aristocratische losbol een wonderlijke spiegel cadeau. Er zit ook een gebruiksaanwijzing bij: ‘Deze spiegel komt uit het paleis van de Lege Ziel in de Waanwereld van het Grote Niets. Hij is gemaakt door de fee Ontnuchtering, met de bedoeling om de symptomen veroorzaakt door verkeerde verlangens en ongevoeglijk gedrag te genezen. Daardoor bezit hij het vermogen de wereld te redden en de mens te behoeden. Hij is speciaal naar de mensenwereld gebracht voor slimme, knappe en elegante aristocratenzonen. Let wel: kijk nooit naar de voorzijde, alleen naar de achterzijde! Dat is van het grootste belang!’

Natuurlijk kijkt de jonge aristocraat wél naar de voorzijde van de magische spiegel. Hierin ziet hij een door hem begeerde beeldschone vrouw. Zij wenkt hem naar haar slaapkamer en hij zweeft als in een droom door het spiegelglas naar haar toe. Terug op zijn eigen bed draait hij de spiegel om en ziet een skelet. Geschrokken werpt hij weer een blik op de voorkant en ontmoet opnieuw de vrouw van zijn dromen. Dit proces herhaalt zich een paar keer, totdat de jongeman plotseling sterft.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Deze op het eerste gezicht grimmige boodschap over begeerte en vergankelijkheid vormt een kernthema uit De droom van de rode kamer en is diepgaand door het boeddhisme beïnvloed. De monumentale, ruim tweeduizend pagina’s tellende tekst van auteur Cao Xueqin (1715-1763) is onlangs door Mark Leenhouts, Anne Sytske Keijser en Silvia Marijnissen in het Nederlands vertaald: een literaire tour de force die vijftien jaar in beslag nam. Dankzij dit titanenwerk kan ons taalgebied zich laten meevoeren door de haast eindeloze literaire pracht en praal van Cao. Zijn impact op de Chinese cultuur komt overeen met die van Dante en Shakespeare op het westerse intellectuele leven. Minstens zo fascinerend als zijn stilistische brille is Cao’s vernuftige spel met de drie grote stromingen uit China: het confucianisme, het taoïsme en het uit India geïmporteerde boeddhisme.

Sprekende steen

De titel De droom van de rode kamer verraadt direct een boeddhistische inslag. De Boeddha maakt namelijk een onderscheid tussen het illusoire of droomachtige van onze begeerte en de helderheid van de verlichting of bevrijding. Dit houdt niet in dat de Boeddha elk verlangen per definitie afwijst, maar wel dat hij de mens waarschuwt om geen slaaf van zijn begeerte te worden. Wie de weg van het verlangen kiest, slaat zichzelf in de boeien en vergroot zijn eigen lijden. Hij is onvrij.

Hoofdpersoon Jia Baoyu (letterlijk: ‘kostbare Jade’) droomt hartstochtelijk over de rode kamer. Dit rood heeft overigens een dubbele betekenis: de kleur slaat in de eerste plaats op adellijke woningen, die in tegenstelling tot de verblijven van arme mensen niet grauw zijn. Daarnaast slaat het rood op de meisjesboudoirs waartoe Jia Baoyu graag toegang wil. Hij geeft zich dan ook over aan een hedonistische levensstijl.

Opvallend genoeg wordt deze keuze van Baoyu al in een vorig leven gemaakt, want in het eerste hoofdstuk van de roman treffen we hem aan als een sprekende jade-steen. Dit levende en tegelijkertijd levenloze object illustreert overigens eerder een taoïstische dan een boeddhistische denkwijze: het onderscheid tussen dode en levende zaken wordt gerelativeerd. In een gesprek met een taoïstische wijsgeer en een boeddhistische monnik geeft de sprekende steen aan dat hij geïnteresseerd is in ‘het rode stof’, met andere woorden: het aardse leven. De taoïst en de boeddhist hebben begrip voor de steen en laten hem reïncarneren als de mens Jia Baoyu.

De realiteit kan schijn zijn en de droom kan de waarheid onthullen

Als puber raakt Baoyu onder de indruk van zijn knappe nichtjes, vooral van Keqing, letterlijk ‘neerziend op liefde’. Tijdens een intensief familie-uitje wordt hij zo moe dat hij op haar bed moet uitrusten. Prompt krijgt Baoyu een droom over de Waanwereld van het Grote Niets. Hier wordt hij ontvangen door de fee Ontnuchtering, die zowel qua uiterlijke schoonheid (‘Lachkuiltjes als perzikbloesem, een zwartblauwe haarwrong als een wolk’) als qua innerlijke adel (‘Waarop lijkt haar geest? Het maanlicht boven een winterse rivier’) haar gelijke niet kent. Haar naam duidt er echter op dat zij het werk van een ideale beoefenaar van het boeddhisme of bodhisattva verricht. Namelijk: de dolende medemens helpen te ‘ontnuchteren’ of door de waan van zijn obsessies heen te breken.

Baoyu heeft geen oog voor dit aspect van de fee en volgt haar als betoverd door een sierpoort. Deze deur geeft toegang tot de Waanwereld van het Grote Niets en draagt als opschrift:
Als schijn de waarheid speelt, wordt waarheid schijn
Als niet-zijn zijn verbeeldt, blijkt zijn niet-zijn te zijn.

De boodschap van deze woorden is eerder taoïstisch dan boeddhistisch: de anonieme dichter maakt geen scherp onderscheid tussen droom en realiteit, maar benadrukt hun wederzijdse afhankelijkheid. Dankzij deze relativering van tegenstellingen is niets in De droom van de rode kamer wat het lijkt. De realiteit kan schijn zijn en de droom kan een toestand zijn waarin je de waarheid ontdekt. Zo vergaat het in elk geval Baoyu, al is deze te veel onder de indruk van het klatergoud in de Waanwereld om de boodschap van de fee Ontnuchtering te begrijpen. Zij laat hem een bundel zien met profetische gedichten over de ondergang van twaalf jongedames. Hoewel Baoyu ze stuk voor stuk kent en kan vermoeden dat hij door zijn toekomstige amoureuze avances hun lot zal bespoedigen, snapt hij niets van de tekst.

Als wijze les voor Baoyu besluit de fee Ontnuchtering: ‘Ik zal je een van de feeënmeisjes hier als vrouw geven!’ Haar naam luidt niet toevallig ‘Keqin’. Het aangaan van de kwaal is volgens Ontnuchtering het beste medicijn, want ze vervolgt: ‘Ik wil je laten ervaren dat de liefde en de lusten zelfs in ons feeënrijk, zoals je dat hier ziet, al een illusie zijn, laat staan in de stoffelijke wereld! Ik wil dat jij jouw vroegere gevoelens doorziet en je aandacht op de leer van Confucius vestigt, dat je je toelegt op het bestuur van land en volk.’

Hier komt echter niets van terecht, want zodra Baoyu wakker wordt stort hij zich in de armen van zijn nichtje, de ‘echte’ Keqin. Grimmig detail is dat hij hiervoor ‘aanwijzingen in de liefdeskunst’ heeft ontvangen van de fee Ontnuchtering zelf.

Bijvrouw

Baoyu ontpopt zich in de roman overigens nergens tot confucianist, maar krijgt langzamerhand steeds sterkere boeddhistische sympathieën. Cao beschrijft deze ontwikkeling op mysterieuze wijze als ‘het voelen van Begeerte in de Vorm, het doordringen van de Vorm door het uiten van Begeerte en het doordringen tot de Leegte via de Vorm’. Met het begrip ‘Vorm’ wordt de zintuigelijk waarneembare wereld om ons heen aangeduid. Deze zit vol zaken die onze begeerte opwekken. Een kenmerk van dit verlangen is dat we deze dingen willen bezitten en eeuwig bij ons willen houden. Baoyu ontdekt echter gaandeweg dat niets in de wereld bestendig is. Deze vergankelijkheid ligt besloten in het begrip ‘Leegte’. Dit op het eerste gezicht negatieve begrip houdt niet in dat er niets bestaat, maar wel dat niets op de wereld een eeuwig en onveranderlijk bestaan heeft.

Baoyu laat deze boeddhistische wijsheid op zich inwerken en besluit om samen met de monnik en de taoïstische wijsgeer uit het begin van de roman te gaan zwerven. Hierdoor keert hij ook weer terug naar de toestand van zijn vorige leven: een sprekende jade-steen. Het doorsnijden van de banden met het aardse leven maakt de mensen rondom Baoyu echter ongelukkig.

Wie de weg van het verlangen kiest vergroot zijn eigen lijden

Zoals zijn nooit erkende bijvrouw Bekoring, die zich beklaagt: ‘Baoyu, als je verlicht bent, hoef je je vrouw toch niet in de steek te laten? Je moeder heeft me als dienstmeisje bij je aangesteld, ik krijg wel het maandgeld van een bijvrouw, maar het is haar en meneer nooit officieel duidelijk gemaakt dat ik dit ook echt ben. Dus als ze me straks wegdoen en ik verzet me, lacht iedereen me uit! En wat dan?’ Zo staat de verlichting van de een het concrete levensonderhoud van de ander in de weg.

Maar ook voor het leed van Bekoring bestaat een hoogst pragmatische, typisch Chinese oplossing: voor haar wordt een nieuw en voordelig huwelijk gearrangeerd. Deze verbintenis is bedacht door Baoyu’s moeder, dat wel. Van hemzelf wordt namelijk niets meer vernomen, behalve dat hij, ontdaan van alle begeerte, rondzwerft in het Veld van de weidse Leegte.

De droom van de rode kamer

De droom van de rode kamer
Cao Xueqin
vert. Mark Leenhouts, Anne Sytske Keijser en Silvia Marijnissen
Athenaeum-Polak & Van Gennep
2160 blz.
€ 99,-