De telefoon van filosoof Hans Schnitzler (1968) gaat. Uit zijn zak komt een smartphone tevoorschijn. Het is een oude, weliswaar, maar toch: een smartphone. Lange tijd heeft hij de verleiding kunnen weerstaan er eentje te gebruiken. Een maand of twee geleden is hij toch gezwicht. Hoe kwam dat? Schnitzler: ‘Bepaalde zaken werden wel erg ingewikkeld – je moet bijvoorbeeld steeds vaker een QR-code kunnen scannen. En soms willen dierbaren iets met me delen, zoals een foto. Ik vind het wel belangrijk dat ik dat kan ontvangen.’
Schnitzler is geen technofoob, al denken mensen soms van wel. Waarom hebben ze dat idee, denkt hij? ‘We zijn dusdanig vergroeid met technologie dat we het haast als een affront beschouwen wanneer die technologie kritisch bekeken wordt. Dan is het gemakkelijker om iemand weg te zetten als ouderwets: die schrijft zijn boomer-epistels zeker nog met een ganzenveer – dat soort opmerkingen.’
‘De waarheid is een product geworden, dat vooral likes en data moet genereren’
Het kritisch bevragen van de digitale technologie die steeds verder ons leven binnendringt en overneemt, beschouwt Schnitzler als zijn belangrijkste taak als filosoof. Eerder schreef hij onder meer Het digitale proletariaat (2015), Kleine filosofie van de digitale onthouding (2017) en Wij nihilisten. Een zoektocht naar de geest van digitalisering (2021). Voor de Maand van de Geschiedenis in oktober, die dit jaar als thema ‘Echt nep’ heeft, schreef Schnitzler het begeleidende essay, getiteld De mens, de machine & de therapeut. De hoofdvraag: heeft het onderscheid tussen echt en nep nog wel relevantie in een tijd van virtual reality en deepfakes? In het essay neemt Schnitzler plaats op de sofa en gaat in ‘technotherapie’. Om het wezen van de relatie tussen mens en technologie beter te begrijpen, zit er niets anders op dan te onderzoeken hoe we zo geworden zijn, licht hij toe. Daarnaast heeft technologie volgens Schnitzler voor ons in hoge mate een therapeutische waarde.
Wat houdt die therapeutische waarde van technologie in?
‘Technologie verlost ons van het feit dat we gebukt gaan onder het bestaan. Ze bevrijdt ons van fricties, van de moeite die het kost om vraagstukken rond waarheidsvinding, identiteit, zingeving en betekenis zelf vorm te geven. Filosoof Bernard Stiegler noemde technologie een pharmacon: het is zowel een gif als een medicijn. Daarin zit ook die therapeutische kwaliteit; technologie kan ons aangeboren gebrek als mens verhelpen en ons tegelijkertijd in de weg zitten. Voor mij is een technoanalyse, als een soort psychoanalyse, een natuurlijke manier om over het onderwerp na te denken. Er gaan mensen in relatietherapie, maar ik geloof dat het voor ons ook gezond is om in technotherapie te gaan.’
De geschiedenis van de filosofie laat zien dat het onderscheid tussen echt en nep nooit een uitgemaakte zaak is geweest. Is dat in de huidige tijd anders?
‘In de geschiedenis van de filosofie is de vraag naar de waarheid altijd aanleiding geweest om na te denken over de realiteit en de menselijke ervaring. In deze tijd is de notie van waarheid zelf steeds meer inzet van politieke strijd, en daarmee een kwestie van macht. De inhoud doet er steeds minder toe: de waarheid is een product, dat vooral kliks, likes en data moet genereren.’
Het adagium ‘zien is geloven’ gaat niet langer op, schrijft u. Hebt u daar een voorbeeld van?
‘Stel je voor: je zit in een videovergadering met je collega’s. Je ziet ze op je scherm, ze praten met jou en met elkaar. Dan ga je ervan uit dat ze daar op dat moment echt zitten. Dat gold ook voor een medewerker van een in Hongkong gevestigde multinational. In de vergadering werd besproken dat hij een groot geldbedrag zou overmaken. Dat deed hij netjes na afloop van de vergadering. Wat bleek? De voor hem vertrouwde gezichten en stemmen hingen van hoogwaardig knip- en plakwerk aan elkaar. Dit voorval werd bekend als de eerste grote deepfake-oplichting via video. Of neem mensen die een vakantiebestemming op hun wensenlijstje zetten, daartoe aangespoord door nepbeelden van niet-bestaande locaties. Best grappig, zou je kunnen denken. Maar er zijn ook minder onschuldige redenen om mensen ergens naartoe te lokken of toe aan te zetten.’
Tekst loopt door onder afbeelding

Echt online
Van oudsher heeft technologie altijd bemiddeld tussen ons en de werkelijkheid, zegt Schnitzler. ‘Ik zet een bril op en ik kan jou scherper zien. Daarbij weet je: ik draag een bril, maar die kan ik ook afzetten. Maar in deze tijd zitten we in een technotoop, waarin we steeds meer ondergedompeld raken in de technologie. Van zo’n bemiddeling is geen sprake meer. Daardoor is het onderscheid tussen echt en nep lastiger te maken.’
De scheidslijn die we nog altijd aanbrengen tussen de online wereld en de offline wereld is volgens Schnitzler allang niet meer houdbaar. Beide vloeien constant in elkaar over. Sterker nog: soms lijkt het wel alsof ze van plek gewisseld zijn in ons bewustzijn. ‘Neem zoiets als cancel culture. Daaraan liggen cultureel-maatschappelijke oorzaken ten grondslag. Ik vermoed echter dat de breed gedeelde angst om de mond gesnoerd te worden ook met iets anders te maken heeft. In de analoge wereld kan niemand een ander in een maatschappelijke discussie zomaar het zwijgen opleggen. Er is dus niet zoveel aan de hand. Maar online kunnen we gemutet, geblokkeerd en van platforms verwijderd worden. Het lijkt alsof onze online aanwezigheid inmiddels meer als de werkelijkheid aanvoelt dan de werkelijkheid zelf.’
De vervloeiing van de online en de offline wereld kun je bijvoorbeeld ook zien aan de app Buienradar, zegt Schnitzler. ‘Soms betrap ik mezelf erop dat ik op mijn telefoon kijk wat voor weer het is, terwijl ik op dat moment kan zien dat het regent als ik naar buiten kijk. We raken als het ware geconditioneerd om ons te begeven op een platform. Google laat ons zien wat belangrijk is, een app vertelt ons hoe we hebben geslapen en met Tinder laten we een algoritme bemiddelen met wie we mogelijk de koffer in duiken.’
Heeft de vervaagde scheidslijn tussen echt en nep in de online wereld ook gevolgen voor ons zelfbeeld en voor hoe we naar anderen kijken?
‘Ja. Snapchat-dysmorfie is een extreem voorbeeld: steeds meer mensen belanden met een door filters bewerkte Snapchat-selfie bij de plastisch chirurg. Ze willen niet langer lijken op een mens van vlees en bloed, maar op een digitale simulatie ervan. Ons mensbeeld wordt steeds meer bepaald door de wetten van het dataïsme – het idee dat de wereld, en daarmee de mens, te vatten is in data en algoritmes.
De Toeslagenaffaire heeft laten zien wat er gebeurt wanneer we de werkelijkheid terugbrengen tot risicoprofielen op basis van algoritmes, waarvan we niet zeker weten welke vooroordelen erin verwerkt zitten. Plotseling lopen mensen in de bureaucratie vast en worden ze vermalen in de machine. Er worden verregaande beslissingen genomen zonder dat die gebaseerd zijn op een waarneembare, controleerbare waarheid.’
‘Als je niet meer op je zintuigen kunt vertrouwen, wat maakt de waarheid dan nog uit?’
Wat zijn de gevolgen hiervan?
‘Allereerst krijg je een institutionalisering van het wantrouwen. Vertrouwen valt of staat ermee dat je je kunt bewegen tussen weten en niet-weten in. Als je niet meer op je zintuigen kunt vertrouwen, raakt dit evenwicht verstoord. Daar komt denk ik onze hedendaagse obsessie met transparantie vandaan. Als je als samenleving denkt dat volledige transparantie noodzakelijk is, dan is het wantrouwen blijkbaar al tot zulke hoogtes gestegen dat je niet meer op iets durft te vertrouwen zonder dat je alle ins en outs kent.
Een ander gevolg is dat het mensen onverschillig maakt: je kunt niet meer op je zintuigen vertrouwen, en kunt dus niet weten hoe het zit – wat maakt de waarheid dan nog uit?’
Tekst loopt door onder afbeelding

De mens als machine
We verdragen de dubbelzinnigheid, irrationaliteit en inconsistentie van het menselijk bestaan niet langer, zegt Schnitzler. Dat raakt volgens hem aan de essentie van de menselijke vrijheid. Als we niet uitkijken, waarschuwt hij, verdwijnt wat filosoof Hannah Arendt ‘een open toekomst’ noemde, waarbij de handelende mens steeds opnieuw geboren kan worden door iets nieuws in de wereld te brengen. ‘Precies die openheid en onvoorspelbaarheid zijn niet te vangen in data en algoritmes, en worden dus achterwege gelaten. We beschouwen ze niet langer als onderdeel van de menselijke conditie.’ Dat maakt ons langzaam een beetje meer machine, vreest Schnitzler. ‘We zijn altijd bang dat robots en artificial intelligence steeds meer op ons gaan lijken. Maar wat als het omgekeerde het geval is, en wij steeds meer op hen gaan lijken?’

Het leven en werk van Hannah Arendt
Betekent meer digitale technologie automatisch dat het onderscheid tussen echt en nep verder erodeert?
‘Nee, dat hoeft niet. Digitalisering gaat in de basis over het verzamelen van gegevens en die vervolgens opslaan. Om te begrijpen waarom die deze uitwerking heeft, is het zaak de waarden die ten grondslag liggen aan de verdienmodellen van techgiganten onder de loep te nemen. De drang naar efficiency en snelheid zorgen voor een perverse werking, waarbij de waarheid iets wordt om mee te spelen. Ook het ethos dat in Silicon Valley heerst, speelt een rol. Het gaat allemaal om het verleggen van grenzen. We hebben de analoge, fysieke wereld “ontdekt”, en nu zijn er nog maar een aantal grenzen om te passeren: die van onze sterfelijkheid en die van de zwaartekracht: we moeten dus de virtuele, digitale ruimte in – net zolang tot ook die laatste grenzen er niet meer toe doen.’
U schrijft dat het onderscheid tussen echt en nep steeds meer onder druk komt te staan, maar fundamenteel blijft. Waarom is dat zo?
‘Mensen begrijpen zichzelf bij gratie van onderscheid: we waarderen het geluk bij gratie van het ongeluk, gezondheid bij de gratie van ziekte. De ervaring van de realiteit is afhankelijk van het onderscheid tussen echt versus nep. Als dat wegvalt, worden we extreem manipuleerbaar. Op het niveau van de democratie gaat het om betrokkenheid: als we in een virtuele simulatie leven, waarin alles mogelijk is, wat behelst dan nog die betrokkenheid? Wat is moed of rechtvaardigheid in een wereld waarin die deugden geen consequenties hebben? Betrokkenheid valt of staat met fricties: met ergens tegenaan lopen, je daartoe moeten verhouden. Alleen vanuit betrokkenheid bij de fysieke, lichamelijke en analoge dimensie van het menselijk bestaan kan amor mundi ontstaan, ofwel liefde voor de wereld.’

De mens, de machine & de therapeut
Hans Schnitzler
Bot Uitgevers
64 blz.
€ 6,99