Home Grenzeloos verlangen in een wereld van schaarste

Grenzeloos verlangen in een wereld van schaarste

Door Arjo Klamer op 29 januari 2013

06-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Aristoteles keurde handel met als doel eigengewin af. Tegenwoordig lonkt de mondiale markt en de eindeloze groei. Maar waar het verlangen van de mens naar materie onblusbaar is, raakt de natuur aan haar grenzen. In het oneindige alleen kunnen we niet overleven.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

“In the long run we are all dead”, merkte de beroemde econoom John Maynard Keynes ooit op. Het oneindige was aan hem niet besteed. Tenminste, niet als het om economische analyses gaat. Economie is tijdgebonden, aldus Keynes. Van abstracte bespiegelingen over tijdloze werelden en oneindige processen wilde hij niet weten. Keynes was een praktisch econoom die zich liever met het hier en nu bezig hield dan in het oneindige doordacht. Als de werkgelegenheid gering is en de economie belabberd, dan moet de overheid extra geld uitgeven, aldus Keynes. Dat is geen remedie die werkt tot in het oneindige, maar dat nam Keynes op de koop toe.

Een dergelijke beperking tot het eindige ligt voor de hand wanneer het om de economie gaat. Het draait in de economie immers om tekort; de mogelijkheden zijn niet grenzeloos.  Neem het begrip schaarste, het uitgangspunt van het moderne economisch denken. Omdat onze middelen schaars zijn, en ook onze tijd,  zij wij gedwongen om keuzes te maken. Belangrijke hulpbronnen zoals olie en metalen, zijn eindig. Daarom maken we ons ook zorgen over de toekomst – wat niet zou hoeven als er van alles voldoende zou zijn.  En natuurlijk is het menselijk leven eindig. Dus verwacht je dat het economisch denken rekening houdt met de eindigheid van alles dat menselijk en natuurlijk is.

Toch is dat maar ten dele het geval. In de economische wetenschap speelt oneindigheid een  belangrijke rol. De redenen daarvoor hebben gedeeltelijk te maken met het formele raamwerk waarin het wetenschappelijk economisch denken zich beweegt en gedeeltelijk met een dieper inzicht in het economische proces als zodanig. Aangezien in deze wereld alles eindig is – diverse alarmerende rapporten over klimaat en milieu tonen dat aan –  moeten we ons afvragen wat we met die oneindigheid aanmoeten.

Het cruciale begrip schaarste heeft, hoe tegenstrijdig dat ook lijkt, te maken met oneindigheid. Een korte geschiedenis van de schaarste verklaart deze tegenstelling. Schaarste is geen begrip dat het economische denken ten allen tijde geïnspireerd heeft. Adam Smith maakt in zijn omvangrijk geschrift The Wealth of Nations (1776) slechts drie keer gewag van het verschijnsel.  Malthus zag periodes van overdaad afgewisseld door periodes van schaarste. Maar pas in het zogeheten neoklassieke denken begint schaarste het economische van een goed te bepalen.  Zoals de Oostenrijkse econoom Carl Menger (1840-1921) vaststelde, kan er pas sprake zijn van een economisch goed wanneer er minder van is dan gewenst wordt.  Die schaarste geeft een goed zijn prijs.  Is een goed in overdaad aanwezig zoals lucht en veelal water, dan is een prijs zinloos. De prijs van iets is dus een manifestatie van schaarste. In de jaren dertig van de vorige eeuw definieerde Lionel Robbins het studieobject van de economische wetenschap dan ook als het handelen in geval van schaarste.

Techne

Het merkwaardige is dat de mens de schaarste wil opheffen die hijt zelf – als economisch uitgangspunt – heeft gecreëerd. Schaarste resulteert dan ook in een onszelf opgelegd conflict tussen een eindige fysieke wereld en een oneindige geestelijke wereld.  De natuur als zodanig is namelijk oneindig, in strikte zin is schaarste dus niet nodig. Soorten komen, soorten gaan. Planten en bomen groeien en vergaan. Door menselijk ingrijpen wordt de natuur daarentegen tot een fysieke wereld; iets dat de mens ten dienst kan zijn, maar ook zijn ondergang wanneer hij de natuur heeft opgebruikt. Het is moeilijk voor te stellen dat de natuur ooit eindigt – toch is het ondenkbare denkbaar door menselijk ingrijpen. Anders dan dieren zijn mensen in staat om iets van de natuur te nemen en dit in min of meer onbruikbare vorm terug te geven. Wij verbranden fossiele brandstoffen en verspreiden de vrijgekomen energie alle kanten op in het proces dat entropie heet.  Dat is dankzij onze techne. Daarnaast is er onze psyche, die bepaalt dat wij steeds meer willen. De leeuw laat de zebra lopen wanneer hij geen honger heeft.  Mensen willen steeds meer, steeds anders.  En dankzij techne, zijn ze ook in staat zich steeds meer van de natuur toe te eigenen in de poging onze oneindige behoeftes te bevredigen.

De veronderstelling van de oneindige behoeftes doet misschien geforceerd aan.  Een economische redenering kan echter niet zonder deze veronderstelling. De psyche is ondoorgrondelijk en wie weet hoe ver mensen willen en kunnen gaan?   Zijn onze behoeftes beperkt?  Zou er een punt bereikt worden dat mensen genoeg hebben? Wellicht. Maar de moderne economie gaat ervan uit dat de behoeftes oneindig zijn. Nooit zullen wij het paradijs bereiken waarin het probleem van schaarste ophoudt te bestaan en wij het eeuwige leven hebben. Want zou dat mogelijk zijn, dan houdt de economie op. Maar ook dan geldt dat als we de oneindigheid in één opzicht (de behoeftes) opgeven, er een andere oneindigheid (die van het paradijs) ervoor in de plaats komt.  Het oneindige is daarom in de economische theorie niet weg te denken.

Oneindigheid speelt dan ook een rol in de neoklassieke analyse – hét paradigma van de moderne economie. In een zucht naar perfectie en harmonie zien hedendaagse economen de ideaaltypische markt er als één met een oneindig aantal aanbieders en vragers.  De oneindigheid garandeert dat iedere individuele vrager en aanbieder zo onbetekenend zijn dat ze geen enkele invloed kunnen uitoefenen op de uitkomsten van de markt.  Vooral de prijs is immuun voor individuele handelingen.  In die oneindigheid is er ook een volkomen concurrentie. Geen enkele partij maakt in zo’n markt kans op een machtspositie.  Economen denken dan ook helemaal niet graag in termen van een eindige macht.

Je zou kunnen zeggen dat heel veel, dus niet oneindig veel, vragers en aanbieders al goed genoeg zijn om van volkomen concurrentie te kunnen spreken.  Moderne economen denken echter als wiskundigen en in de wiskunde is het lastig werken met ‘goed genoeg’.  De veronderstelling van oneindige aantallen levert mooiere wiskunde op.

Het redeneren tot in het oneindige maakt ook onderdeel van het zoeken naar een oplossing, het evenwicht.  Een storing, zoals een natuurramp, zal via een kettingreactie allerlei markten beïnvloeden. Krijgt dit proces de kans zich tot het oneindige uit te werken dan heeft de economie een nieuw evenwicht bereikt.

Menselijke maat

Met het besef dat wij het oneindige wensen en de neoklassieke economen het oneindige denken, rijst de vraag of hier de menselijke maat – de eindigheid, de tijdelijkheid, het hier en nu – niet dreigt te verdwijnen. Dat was ook de zorg van Keynes. Hij  wilde niet wachten op een economisch evenwicht dat ergens in het oneindige wordt bereikt.  In plaats van alles aan de markten over te laten, zag hij een rol van de overheid om de pijn tijdens het proces te verzachten en eerder – in het eindige – een beter evenwicht te bereiken.

Toch is oneindigheid niet weg te denken in het economisch proces.  Ook filosofen komen tot die conclusie, blijkt uit het boek Kringloop en Woekering (Boom, 1998) van de Tilburgse hoogleraar sociale filosofie Gido Berns. Hij ziet bij Aristoteles al het besef van de noodzaak van het oneindige, hoewel deze er weinig heil in ziet. Aristoteles moet één van de eersten zijn die het economisch fenomeen als zodanig benoemde. Cruciaal voor zijn denken was het onderscheid tussen de begrensde oikos en de onbegrensde wereld daarbuiten. De oikos staat voor thuis, eigendom, haard, vuur en geeft de plek aan waar mensen behoren, die hen eigen is.  Per definitie is de oikos begrensd.  Binnen de oikos gelden specifieke regels en normen die vooral tot doel hebben het goede leven van haar leden te realiseren. Daarnaast onderscheidde Aristoteles de polis waarin leden van de huishoudingen burgers zijn. Ook die wereld is begrensd. Daarbuiten begint – per definitie – het onbegrensde en, volgens Aristoteles, ook het oneigenlijke.  Oneigenlijk, omdat dit de wereld is waarin handel gedreven kan worden met een willekeurige buitenstaander, slechts voor eigengewin.  In deze wereld functioneert geld en tellen banden niet. Aristoteles sprak van chrematistike, wat zoiets als verwerving van goederen buiten de huishouding betekent.  Veelal gebeurde dat door middel van ruil. Plundering zou een alternatieve methode zijn, en volgens Aristoteles niet eens zoveel erger dan ruil.  Hij achtte chrematistike ongepast; het enige excuus zou zijn dat ze de eigen huishouding ten goede kwam.  Handel omwille van de handel keurde hij af.

Nu kan je dat oneigenlijke zien als ‘woekering’, in een verwijzing naar de titel van Berns’ boek, maar Berns laat zien dat zonder het oneindige de moderne economie niet kan bestaan.

Het werk van Hegel is wat dat betreft illustratief. In de negentiende eeuw is het verderfelijke van de markt moeilijk vol te houden. Hegel benadrukt dan ook vooral het eindeloze van de behoeftes die zich in een opwaartse spiraal steeds meer versterken, zodat er geen einde aan komt.

Grensoverschrijdend

Het onbegrensde is ook ingegeven door het verschijnsel geld.  De gouden munt als standaard is in principe overal inwisselbaar en daarom is iemand die op zoek is naar een voordelige ruil niet gebonden aan welke grens ook. Markten zijn grensoverschrijdend.  Sterker nog, waar grenzen beperkend optreden, geven markten profijtzoekers de prikkel om grensoverschrijdend en dus grensondermijnend te opereren. Markten tekenen een wereld die grenzeloos is en daarmee oneindig in haar mogelijkheden. Dat geeft de economie een bepaalde aantrekkingskracht, juist door het oneindige. Het grenzeloze van de globale economie is inmiddels een gemeenplaats geworden. Het beeld spreekt zo tot de verbeelding dat grenzen, zoals die tussen landen, zich nauwelijks meer laten rechtvaardigen.  Maar toch is er een grens.  Hoe het grenzeloze ook moge lonken, we kunnen de lessen van Aristoteles niet geheel negeren. We hebben de eindigheid nodig. Het opereren in de onbegrensde wereld, in het oneindige dus, heeft alleen zin, en is waarschijnlijk alleen mogelijk met een begrensde oikos als uitvalsbasis. Om met Keynes te spreken: in het oneindige alleen kunnen wij mensen niet overleven.