Home Eindelijk verlost van die slechte gewoonten

Eindelijk verlost van die slechte gewoonten

Door Rein Gerritsen op 17 augustus 2010

07-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Goede gewoonten ontstaan door doen, door veel doen, zo vond de honderd jaar geleden overleden Amerikaanse filosoof William James. Alleen door oefening bouw je een karakter en krijgt je leven zin.

In het televisieprogramma Over de kook met chef-kok Robert Kranenborg strijden vijf deelnemers om als beste uit de bus te komen. De amateurs moeten koken voor maar liefst vijfentwintig restaurantgasten. Voor de vijf chefs in spe is het bij Robert even afgelopen met het geneuzel en getreuzel op de paar vierkante meters van hun eigen keuken; nu moeten ze er vol voor gaan: in een professioneel geoutilleerde omgeving werken ze tegen een onverbiddelijk tikkende klok en een stuurse chef-kok, onderwijl moeten ze het onderkoelde sarcasme van diens dochter Priscilla voor lief nemen, die verre van hun competenties overtuigd is. Zwetend en bloednerveus hakken ze op hun ingrediënten in, waarbij ze soms hevige gevechten leveren met de onwillige levende have die tegenstribbelt bij het vooruitzicht om ondergedompeld te worden in kokend water. Tijdens dit culinaire gestuntel worden hun verrichtingen hoofdschuddend gadegeslagen door een bijna wanhopige chef-kok.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Waarom gaat het mis met deze kandidaten en leveren ze broddelwerk af, terwijl ze thuis, in het gezelschap van manlief en de vriendenkring, een niet onverdienstelijk gehaktballetje in elkaar weten te draaien? Lopen ambitie en capaciteiten hier niet met elkaar in de pas en zijn ze zich daarvan niet bewust? Kunnen ze slecht presteren onder druk van het cameraoog? Wat is hier aan de hand?
Ongetwijfeld zijn hier veel antwoorden op mogelijk. Eén van de meest interessante komt van de Amerikaanse filosoof William James, die honderd jaar geleden op 68-jarige leeftijd overleed. Al die goedwillende amateurs, zou James zeggen, hebben, in tegenstelling tot de echte chef-kok, nooit de moeite genomen om keer op keer, met vallen en opstaan, de handelingen uit te voeren die nodig zijn voor het aanleren van een goede gewoonte, zoals het vaardig weten te hanteren van een fileermes. En zonder die goede gewoontes wordt de kok te veel in beslag genomen door bijkomstigheden zoals de juiste fileertechniek, zodat hij geen ruimte meer heeft om na te denken over bijvoorbeeld een verdere verfijning van het recept, waardoor zijn ambitie om chef-kok te zijn ook nooit gerealiseerd kan worden.

Oefening baart niet alleen kunst, maar ook een zinvol leven, aldus James. ‘Wie een handeling zaait, zal een gewoonte oogsten; wie een gewoonte zaait, zal een karakter oogsten; wie een karakter zaait, oogst een bestemming.’ Goed koken én een goed leven beginnen bij gewoontevorming en het bestrijden van de macht der verkeerde gewoonte. Wij kunnen wel zeggen bij iedere keer dat we het fileermes verkeerd aanzetten (of een borreltje te veel drinken): ‘Deze keer telt niet mee en de volgende keer beter’, maar dit is onzin zegt James: ‘Diep in [onze] zenuw- en spiercellen wordt het geteld door de moleculen, geregistreerd en opgeslagen om tegen [ons] gebruikt te worden als de volgende verleiding komt.’ James’ vriend en leerling John Dewey drukte dit punt kernachtig uit met zijn samenvatting van het vertrekpunt van de Amerikaanse filosofie, het pragmatisme: ‘Kennis, ook verkeerde kennis, ligt opgeslagen in onze spieren.’
 

Luxe

William James verkeerde in de ideale omstandigheden om onderzoek te doen naar gewoontevorming. Allereerst hoefde hij zich geen zorgen te maken om geld: oorspronkelijk was de James-familie uit Ierland afkomstig, waar zijn grootvader, William James sr. de hongersnood ontvluchtte en tegen 1832 een kapitaal van ruim drie miljoen dollar bijeengesprokkeld had met landspeculaties. Van dit vermogen zouden drie generaties James in alle luxe kunnen opgroeien. Eén van zijn broers was de grote romanschrijver, Henry James jr.
Voortgedreven door een onrustige natuur probeerde James eerst zijn geluk uit als kunstschilder, maar toen hij tot de ontdekking kwam dat hij daarvoor niet uit het goede hout gesneden was, ging hij aan de universiteit van Harvard fysiologie, scheikunde, Engelse literatuur en medicijnen studeren.

Voor hij in 1869 zijn medische graad zou behalen, ging hij samen met de Zwitsers-Amerikaanse zoöloog Louis Agassiz op expeditie naar Zuid-Amerika, naar het Amazonegebied. Tijdens deze expeditie, ondernomen met de bedoeling om de evolutietheorie te weerleggen, deed James twee inzichten op die bepalend zouden zijn voor zijn verdere leven en werk, ook voor zijn ideeën over gewoontevorming. Allereerst had Agassiz ongelijk: de evolutietheorie van Wallace en Darwin klopte wel. Ten tweede kwam James tot de ontdekking dat hij een fragiele gezondheid had. Gedurende de expeditie en ook daarna werd hij meerdere keren overvallen door mysterieuze ziektes. (Nadien zou blijken dat hij leed aan angina pectoris.)
 

Vingergeheugen

Of James nu schrijft over gewoontevorming of over andere onderwerpen, altijd schemert de pen van de fysioloog door (ingebed in het kader van evolutietheorie). Onveranderlijk speurt James naar de (neuro)fysiologische basis van alles wat wij mensen doen en laten. James doet dat in het besef dat ons centrale zenuwstelsel functioneert als een schakelkast: sensorische zenuwen geven prikkels door vanuit het lichaam aan de hersenen; motorische zenuwen geven prikkels door vanuit de hersenen aan het lichaam. Als dit reflexmatig gebeurt, via een ‘ingebakken’ reflexboog, spreekt James van ‘instincten’ (zoals: wegrennen bij het zien van een beer); als we er zelf moeite voor moeten doen om zo’n reflexboog tot stand te brengen, is er sprake van ‘gewoontevorming’ (zoals: het opbouwen van een vingergeheugen door gitaarspelen).

Dit simpele maar o zo belangrijke basisgegeven bepaalt James’ filosofische agenda tot op grote hoogte. Dat is belangrijk; de filosofie werd tot deze tijd namelijk nog zeer gedomineerd – in de lijn van de Franse filosoof René Descartes – door het idee dat lichaam en geest twee verschillende zaken zijn. ‘Ik denk dus ik ben’, stelde Descartes immers, die daarmee het denken, het afstandelijk reflecteren, tot middelpunt maakte van de menselijke identiteit.

Voor James echter reageren onze lichamen instinctief op prikkels uit de omgeving en met behulp van onze gewoontes passen wij ons aan de omgeving aan. Ons vermogen om gewoontes te vormen levert ontegenzeggelijk een evolutionair voordeel op: niet alleen kosten de reeks handelingen die wij uitvoeren ons dan minder energie, maar het levert ons ook tijdswinst op zodat we ons kunnen concentreren op belangrijker zaken. James roept dan op tot een revolutie in de wijsbegeerte: ‘De wereld van gewone dingen, zolang overschaduwd door de heerlijkheid van abstracte begrippen, dient haar rechtmatige plaats weer op te eisen.’

Ook het autonome zenuwstelsel speelt een grote rol in James’ denken over gewoontevorming. Als hartpatiënt is James natuurlijk erg geïnteresseerd in mensen die hun autonome zenuwstelsel te slim af zijn. Er bestaan mensen die in staat zijn om door hun wil hun hartslagfrequentie te verlagen, om hun bloeddruk te verlagen, hun stofwisseling zelf te reguleren. Het lijkt er dan op dat het autonoom zenuwstelsel niet zo autonoom is als men dacht. En dan komt James met een verrassende wending: ook al is het waar dat onze instincten en gewoontes gehoorzamen aan de wetten van de reflexboog, dan nog kunnen wij niet alleen de werking van het autonoom zenuwstelsel beïnvloeden, maar ook het beloop van (sommige) reflexbogen zelf bepalen. Dat wij instincten en gewoontes moeten hebben, is een gebod van de evolutietheorie, maar welke instincten en gewoontes wij daadwerkelijk hebben en dulden wordt tot op zekere hoogte door onze culturele achtergrond bepaald en in laatste instantie door onszelf. En dan wordt de kwestie van gedrag- en gewoonteverandering van belang.
 

Tips

Als je kijkt naar de plaatsen waar James over ‘gewoontes’ schrijft, voornamelijk in The Principles maar ook elders, dan valt de lezer nog iets opmerkelijks op. James weigert het om gewoontes abstract te bediscussiëren (‘gewoontes als een functie van een structuur’), maar hij koppelt de werking van de fysiologische reflexboog bijna ogenblikkelijk aan sociale filosofie en ethiek. ‘Gewoonte is het reusachtige vliegwiel van de maatschappij,’ schrijft hij, ‘haar kostbaarste behoudende kracht. […] Alleen hierdoor komt het dat de ruwste en de meest afschuwelijke levenspaden niet worden verlaten door hen die zijn grootgebracht om deze wegen in te slaan.’ En als het gaat om de opvoeding van individuen geeft hij een ethisch advies mee: ‘Maak van ons zenuwstelsel onze bondgenoot in plaats van onze vijand.’
Onze koks aan het begin van dit artikel gaan zogezien de fout in omdat ze zich in omstandigheden bevinden waar hun zenuwstelsel zich eerder als een vijand gedraagt dan als een medestander. Toch gloort er nog hoop voor hun, want ook al zijn ingesleten gewoontes moeilijk te veranderen, ze zijn om te toveren. Ze krijgen drie tips van James mee:

1. Weet wat je wilt en voer dit zo vastbesloten als mogelijk is uit
2. Maak nooit een uitzondering totdat de nieuwe gewoonte is verankerd in je leven
3. Grijp bij elke genomen beslissing de eerste beste gelegenheid aan om te handelen

Dus, toekomstige chefs, wil je kok worden, wet dan je messen zelf en blijf dit doen totdat je dit beheerst, ook al vind je dat niet leuk. Jammer genoeg is het een bijna onverwoestbare gewoonte dat mensen geloven dat het ‘vuile’ werk van de chef niet aan hen besteed is, maar dat zij gelijk kunnen schitteren met prachtige brioches en mazarinetaart. Hier geldt dat de weg van de minste weerstand alleen aan het begin geasfalteerd is.