Home Een aap met een geweten

Een aap met een geweten

Door Anton de Wit op 20 januari 2009

01-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

‘We komen niet weg met het argument: “Ik kan er niets aan doen dat ik steel, het zijn mijn genen.”’ Een gesprek met evolutiedeskundige Raymond Corbey over moraal, vrijheid en Darwin.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wij mensen hebben dezelfde voorouders als apen. Dat accepteert inmiddels iedereen – een enkele hardliner uit de Bible Belt daargelaten – en ook bij de conclusie dat wij verwantschap vertonen met de dieren zullen de meeste mensen instemmend maar onverschillig hun schouders ophalen. De consequenties van het evolutionaire denken zijn echter veel radicaler, meent Raymond Corbey, hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Tilburg. Daarnaast houdt hij zich aan de Universiteit Leiden met menselijke evolutie bezig.

Wat zijn die radicale consequenties? We geven vaak redenen voor ons gedrag, maar evolutiebiologen betwijfelen of die wel echt de motivatie waren voor wat we deden. Die biologen gaan ervan uit dat alle redenen die we zelf aandragen voor ons gedrag vooral rationalisaties achteraf zijn van veel diepere drijfveren. Corbey geeft een voorbeeld om dit punt duidelijker te maken: ‘Als een antropoloog in het Amazonewoud indiaanse samenlevingen gaat onderzoeken, wil hij die mensen begrijpen. Hij gaat daarom met mensen praten, vraagt naar de zin en de betekenis van hun handelingen, hij let op de symboliek in hun gebruiken. Een bioloog is daar niet primair in geïnteresseerd. Als een bioloog naar het Amazonewoud gaat, is hij vooral geïnteresseerd in het waarom van al die handelingen en gebruiken, om de diepere biologische drijfveren te achterhalen. Natuurlijk, de antropoloog stelt ook een waarom-vraag, maar van een ander soort: zijn “waarom” is eerder een “waartoe”. Hij vraagt naar de subjectieve reasons, waar de bioloog naar de objectieve causes vraagt.’

De echte drijfveren voor ons gedrag hebben we volgens een evolutiebioloog verworven in de loop van de evolutie. En wel met één doel: het overleven van de groep. ‘Als wij bijvoorbeeld opkomen voor onze vrienden of kinderen, heeft dat een evolutionaire achtergrond. Vroege mensachtigen die daar niet toe neigden, hebben het in de struggle for life niet gehaald. Dan kun je tot de opvallende conclusie komen dat ons menselijke altruïsme van dezelfde orde is als de kaken van de krokodil. Altruïsme is dan een blind geselecteerd, moreel neutraal overlevingsmechanisme, zoals de kaken van de krokodil dat ook zijn. Het gaat niet om het goede in de mens, maar eenvoudigweg om overleven of niet overleven. De mensen die we altijd hebben geprezen omdat ze zo’n fijne buurman of goede burger zijn, blijken op dit fundamentelere niveau helemaal niet “goed” te zijn. Het darwinistisch zuur vreet hun goedheid weg.’

Vrije wil

‘Zo ondergraaft Darwin de Duitse filosoof Kant’, stelt Corbey. Anders gezegd: als wij vanuit Darwin dóórdenken, komt het idee in het geding dat de mens een redelijk wezen is en in een hogere, morele orde staat. Dat is een kernidee, niet alleen van het christendom, maar ook van de humanistische traditie van na de Verlichting – de achttiende-eeuwse filosoof Immanuel Kant is nog altijd de toonaangevende vertegenwoordiger van deze denkwijze. De mens als rationeel wezen, begaafd met een vrije wil en daarom verantwoordelijk voor zijn eigen daden, is het uitgangspunt van onze rechtsstaat en rechtspraak. Precies daarom maakt de evolutiebiologie ons zo nerveus, of zou ze ons nerveus moeten maken: dat ‘darwinistisch zuur’ tast niet alleen ons zelfbeeld aan, maar de hele morele, politieke en juridische orde. ‘Als je concludeert dat er geen vrije wil is’, legt Corbey uit, ‘kun je misdadigers ook niet meer verantwoordelijk houden voor hun daden. Je kunt de samenleving dan hooguit beschermen tegen de consequenties daarvan.’

De biologie plaatst ons daarom voor een groot dilemma – een ‘grondslagencrisis’, noemt Corbey het zelfs. En de recente ontwikkelingen op het gebied van de neurobiologie hebben die crisis alleen maar erger gemaakt. ‘Heel veel van ons gedrag, zo blijkt uit hersenonderzoek, komt tot stand door processen waar wij ons niet van bewust zijn. Vraag maar eens aan neurowetenschappers wat de invloed is van bewustzijn op ons gedrag. Het antwoord zal luiden: ons bewustzijn speelt een zeer beperkte rol.’

‘Wat uiteindelijk het provocatieve is, is de zinloosheid van alles. Dat er zich geen diepere of hogere zin aandient in ons leven, of in ons gedrag, onze geschiedenis. Dat alles puur feitelijk, puur toevallig is. Dat mensen woekeren op deze planeet als bacteriën in een petrischaal. Dat is althans de suggestie die uitgaat van de neurowetenschappen en evolutiebiologie, een suggestie die nogal wat afdingt op de gangbare opvattingen over waarden en deugden. Natuurlijk zijn er deugden, maar in het evolutionaire perspectief zijn dat darwinistische deugden, zoals opkomen voor je familie en vrienden. Maar dat schiet voorbij aan de “hogere”, kantiaanse moraal.’

Empathie

We moeten ons dan ook vooral niet al te ver boven dieren verheven voelen, waarschuwt de evolutiebioloog ons. Toch zijn er recente natuurwetenschappelijke bevindingen die dat inzicht wat relativeren, voegt Corbey daaraan toe. Wij blijken toch een aantal bijzondere kenmerken te hebben. Corbey: ‘Bijvoorbeeld het feit dat ik met de adem die ik uitblaas informatie kan overdragen over dingen die niet hier en niet nu zijn. Zo kan ik zeggen: “Ik ga morgen college geven in Tilburg.” Een eenvoudig zinnetje, maar dieren kunnen dat niet. Die zitten vast aan het hier en nu. Ze claimen met hun uitingen geen waarheid. Wij overstijgen onze directe leefomgeving door talige symbolen te hanteren. Zulke trekken maken mensen erg speciaal in het dierenrijk.’

Ook specifiek menselijk is het vermogen om bij andere mensen zaken als emoties, intenties, kennis en verlangens te herkennen ‘Om dat duidelijk te maken doe ik met studenten soms het volgende experiment. Ik kies twee mensen uit. De een zet ik een emmer op zijn kop, de ander niet. Vervolgens verstop ik een tientje. Dan vraag ik aan mensen in de collegezaal om een van de twee mensen hulp te vragen bij het zoeken van het tientje. Wie kiezen ze? Natuurlijk degene zonder emmer op z’n kop, want die heeft gezien waar ik het tientje verstopt heb. Dat spreekt voor zich, maar dieren kunnen dat niet. En een kind kan dat ook niet, tot een jaar of drie.’

‘Het besef dat de ander ook iemand is en bepaalde dingen weet of juist niet weet, dat die persoon jou op een bepaalde manier ziet – dat alles onderscheidt ons van andere dieren.’ Dit inzicht heeft ook morele gevolgen. Want dit gegeven vormt de basis van ons typisch menselijke vermogen tot empathie. We kunnen ons inleven in intenties en gevoelens van anderen, iets dat andere diersoorten op deze manier niet of nauwelijks kunnen.

We zijn vrij

Er dringt zich ook in het evolutionaire denken steeds weer een ‘kantiaans moment’ op, zegt Corbey. En dat is maar goed ook, vindt hij. ‘Ik ben er een voorstander van om het darwinistische project helemaal tot het einde toe door te denken. Niet om mensen te reduceren tot louter een product van evolutie, maar gewoon om te zien waar we uitkomen, wat het oplevert. Het evolutionaire denken lijkt tekort te schieten als het gaat om moraal, politiek of mensenrechten. We komen niet weg met het argument: “Ik kan er niets aan doen dat ik steel, het zijn mijn genen.” Sterker nog: juist omdat we die verantwoordelijkheid op ons kunnen nemen, zijn we vrij. We zijn niet gedetermineerd, maar we verhouden ons tot de zaken waardoor we gedetermineerd zijn. Zo is jaloezie evolutionair bepaald, maar daarmee hoef je je nog niet altijd te laten leiden door dat gevoel. We kunnen ons gedrag toetsen, en zo nodig aanpassen.’

Dat sluit ook dichter aan bij onze concrete beleving: want ondanks alle darwinisten blijven mensen een morele dimensie ervaren in hun leven, evenals betekenis, altruïsme, een vrije wil. Wij zijn mensen die zich kunnen afvragen wat de redenen voor ons gedrag zijn. Ook aan andere mensen vragen we waarom ze iets hebben gedaan, en dan nemen we geen genoegen met het antwoord dat ons gedrag het gevolg is van de evolutie. Wij vragen net als de antropoloog naar subjectieve reasons, en niet zoals een evolutiebioloog naar objectieve causes. Deze ervaring van vrijheid en verantwoordelijkheid zal door een evolutionair denker mogelijk worden weggewimpeld: we hebben de ervaring wel, maar die is louter het gevolg van de evolutie. Volgens Corbey is het voor ons mensen echter onmogelijk om te beslissen of de aanhanger van Kant of die van de evolutieleer gelijk heeft. Zowel de ervaring van vrijheid is een onontkoombaar feit als de sterke theorie van de evolutie.

Corbey: ‘Vanuit een normale levenshouding vind je dat je je redelijk moet gedragen op straat, je bent verantwoordelijk, desnoods moet je je gedrag met goede redenen kunnen omkleden voor de rechter. En ook de parlementaire democratie veronderstelt vrije en verantwoordelijke mensen. In dat alles zit onze verantwoordelijkheid ingebakken, niet als toevalligheid van natuurlijke selectie, maar als diep, authentiek menselijk begrip. Ik acht de strijd tussen Darwin en Kant dan ook niet beslecht.’