In de jaren negentig studeerde ik overdag filosofie en in de nacht werkte ik in Amsterdamse clubs als de RoXY, de Supper Club en de Pallet Club. Ik deed mee aan acts, danste in bizarre kleding op podia of liep in een jurk van rauwe zalm door de zaal. Ik genoot van het uitdagende, provocerende; ik genoot van de mengeling van verwarring en opwinding in de ogen die ik op me gericht voelde. Tegelijkertijd voelde ik me ook verward.
Ik kon niet goed duiden wat me precies dwarszat, waarom het nachtelijke leven niet alleen anders, maar zelfs in tegenstrijd leek met de uren die ik overdag in de filosofiebibliotheek doorbracht, gebogen over een teer, krakend boek, in stilte aantekeningen makend. Een tekst die ik destijds van Hannah Arendt las, die later in de Nederlandse vertaling Denken zou verschijnen, bracht mij hierin enig inzicht, al werd mijn gevoel van tweestrijd er niet helemaal door weggenomen. In het boek bespreekt Arendt wat denken is, waaruit het voortkomt en hoe het verschilt van doen.
Gedachteloosheid
Arendt schrijft in haar inleiding over haar motivatie voor dit boek, die zij vond tijdens het bijwonen van het Eichmann-proces, waar ze tevens haar bekende theorie over de banaliteit van het kwaad zou ontwikkelen. ‘Ik werd getroffen door een opvallend gebrek aan diepgang bij de dader,’ schrijft ze, ‘waardoor het onmogelijk werd om achter de onbetwistbare slechtheid van zijn daden dieperliggende wortels of beweegredenen te bespeuren.’ Dit lag volgens haar niet zozeer aan zijn domheid, maar aan ‘gedachteloosheid’. Om deze reden stelde zij zich de vraag of het probleem van goed en kwaad, ‘ons vermogen om recht van onrecht te onderscheiden’, verband zou kunnen houden met ons vermogen om te denken.
Arendt schrijft dat ‘een van de belangrijkste kenmerken van het denken – dat plaatsgrijpt in een wereld van verschijnselen en dat wordt uitgeoefend door een verschijnend wezen – precies zijn onzichtbaarheid is’. Denken is een proces dat zich in het lichaam terugtrekt en zich op veelal onzichtbare kwesties richt, zoals definities van waarheid, rechtvaardigheid of vrijheid. Ze laat zien hoe filosofie lange tijd vooral als ‘aanschouwen’ werd gezien en hoe de filosoof zich in feite terugtrok om van een afstandje de dingen en daden te kunnen overdenken. De toeschouwer was degene die betekenis gaf. Ook ik trok me als filosofiestudent terug om als toeschouwer na te denken. Maar in de nacht wilde ik bekeken worden.
In de filosofie is het lichaam vaak even abstract als de geest
Als ik in de nacht de grenzen van seksualiteit opzocht, voelde dit voor mij als bevrijdend en emancipatoir. We provoceerden vanuit de opvatting dat de ideevorming rond seksualiteit opgerekt diende te worden; we wilden ons bevrijden uit vastomlijnde kaders omtrent mannelijkheid, vrouwelijkheid, homo- en heteroseksualiteit, omtrent ideeën over wat aantrekkelijk was en wat ‘normaal’. Het was een spel van zichtbaarheid, van kijken en bekeken worden. Maar zodra ik een essay inleverde voor mijn filosofiestudie, wilde ik juist niet bekeken worden. Op dat moment wilde ik op mijn denken beoordeeld worden en niet op mijn uiterlijk. Juist omdat ‘denken’ onzichtbaar is, had ik tijdens het schrijven het liefst gewild dat mijn lichaam dat ook was geweest.
Behalve het verschil tussen zichtbaarheid en onzichtbaarheid, toeschouwer en beschouwde, was er ook het verschil tussen denken en voelen. In de nacht draaide het om gevoelens, overdag om gedachten. Juist in dit verband toont Arendt evenwel dat lichaam en geest niet zomaar te scheiden zijn. Innerlijke gewaarwordingen, veelal veroorzaakt door gedachten, gaan gepaard met emoties die zich lichamelijk uiten. We worden rood als we ons schamen, we kunnen ziek worden van angst, trillen van zenuwen; ogen kunnen stralen van blijdschap en wangen branden van woede. Je zou dan nog eerder van een drie-eenheid kunnen spreken, waarbij lichaam, gedachten en emoties elkaar voortdurend beïnvloeden, uit balans brengen en sturen. Een ononderbroken proces waarin het moeilijk is aan te geven bij welk deel de oorzaak ligt.
Al zullen mentale activiteiten nooit helemaal zichtbaar zijn, toch verzet Arendt zich tegen het idee dat denken zich onttrekt ‘aan de wereld van de verschijnselen’. ‘Taal is bestemd om gehoord te worden en woorden zijn bestemd om begrepen te worden.’ Begrip vindt niet plaats binnen in ons, maar door de veruitwendiging van gedachten. Het denken veruitwendigt zich in gesproken en geschreven taal, en maakt daarbij gebruik van het zichtbare, door metaforen en beeldspraken in te zetten, om zo beter begrepen te worden. Maar al betrekt het denken zich op een zichtbare wereld, het mentale proces blijft op zich onzichtbaar.
Vrouwenlichaam
Lichaam en ziel. Lijf en geest. De scheiding van het fysieke en het geestelijke is een van de oudste onderwerpen waar filosofen zich steeds opnieuw over hebben gebogen. In al die teksten blijft het lichaam even abstract als de geest; of het sterk is, gespierd of lenig, dik of dun, lang of kort, donker of licht, of dat het om een man of een vrouw gaat, wordt amper besproken. Arendt schrijft: ‘Het denken is snel, ongetwijfeld omdat het immaterieel is, en dit verklaart op zijn beurt de vijandigheid van zovele grote metafysici tegenover hun eigen lichaam. Vanuit het standpunt van het denkende ego is het lichaam alleen maar een obstakel.’
Even tussendoor… Meer lezen over Hannah Arendt en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Het lichaam lijkt in de klassieke filosofie vaak een ‘neutraal’ lichaam, dat zich vooral onderscheidt doordat het níét geest is. Tegelijkertijd hadden al die grote denkers, met hun lichaam als obstakel, meestal wel één bepaald soort lichaam: mannelijk en voornamelijk wit. Als filosofiestudent vond ik dat we moesten nadenken over zaken die het lichamelijke overstegen, over vragen die geldig zouden zijn onafhankelijk van je fysieke verschijning. Misschien wel juist omdat mijn jonge vrouwenlichaam zozeer uit de toon viel bij al die mannelijke lijven. Juist als vrouw wilde ik op mijn denken beoordeeld worden, niet op mijn lichaam.
Dit was precies het dilemma waarmee ik worstelde. Arendt hielp mij dit inzien. Alleen was ik destijds nog niet zover dat ik mijn nachtelijke verkenningen deel liet worden van mijn filosofische vragen overdag. Dat kwam pas later. Arendt heeft het in haar boek niet specifiek over verschillende fysieke verschijningen, maar zij toont wel dat denken nooit geïsoleerd is. Ook abstracte vragen hebben betrekking op de wereld, en die wereld is niet onzichtbaar.
Denken. Het leven van de geest
Hannah Arendt
Klement
304 blz.
€ 37,99