Hoe kan de taoïstische leefregel ‘doen door niet te doen’ ooit praktisch worden? Wie beter wil leren tafeltennissen, kan veel hebben aan de oud-Chinese filosofie van het taoïsme, die overtuiging heeft Bettine Vriesekoop (1961), vijfvoudig Europees kampioen tafeltennis. ‘En dat geldt ook voor andere sporten, of voor schilderen of voor waar je dan ook in wil excelleren,’ zegt Vriesekoop, zittend in haar woonkamer in Amsterdam. ‘Het taoïsme leert je een bepaalde levenshouding aan te nemen die steun en richting geeft. In je activiteiten, en daarmee ook in het leven in het algemeen.’ Wat die houding behelst legt ze uit in haar boek Chinese wijsheid in een balletje. Het spel van Tao.
Bettine Vriesekoop (1961) is vijfvoudig Europees kampioen tafeltennis. Na haar carrière in de topsport werd ze NRC-correspondent in Peking. Nu is ze onder andere tafeltenniscoach en geeft ze lezingen over China. Ze schreef meerdere boeken, waaronder Duizend dagen in China (2011), Heimwee naar Peking (2013) en Chinese wijsheid in een balletje (2024).
Vriesekoop is de beste tafeltennisser die Nederland ooit heeft gehad. Haar inzichten in de Chinese cultuur spelen daarbij zeker een rol, meent ze, en in de haarvaten van die cultuur is het taoïsme nog altijd terug te vinden. ‘Bijvoorbeeld in hoe je je huis dient in te richten, namelijk volgens de principes van feng shui, of in de Chinese jaarkalender.’
Toch blijft uitleggen wat het taoïsme is lastig. Tao betekent letterlijk ‘weg’. Maar het is de weg om niet te volgen. Daarbij zijn concepten als wu wei van belang, ‘doen door niet te doen’. Deze paradoxale boodschappen staan genoteerd in de Daodejing, naar verluidt na de Bijbel het meest vertaalde boek ter wereld, dat uit 81 mysterieuze verzen bestaat. Het wordt toegeschreven aan de Chinese wijsgeer Lao Zi, die geleefd zou hebben in de vijfde eeuw voor Christus, al wordt ook betwijfeld of hij überhaupt bestaan heeft. Vriesekoop schrijft: ‘De waarheid is paradoxaal, zegt de Daodejing, en verschuilt zich achter grote woorden en daden. Alles is relatief, iets en niets tegelijk, mystiek en tegelijkertijd nuchter en helder.’
Wu wei
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Dat klinkt nogal abstract.
‘Ja, maar het kan heel concreet worden. De Tao leert je om jezelf dienstbaar te maken aan datgene wat je doet. Daar gaat het eigenlijk om: je doet iets, maar je doet het tegelijkertijd ook niet. Want dat bewuste doen, dat is je ego; in het niet-doen vind je je werkelijke zelf. Je moet je denken er als het ware tussenuit halen, net als bij tafeltennis. Dat is een sport die te snel gaat om te kunnen denken, terwijl je er wel bij móét denken, omdat het een heel tactisch spel is. Je moet bijvoorbeeld inzien: als ik nog een keer kort terugleg, dan komt mijn tegenspeler niet goed naar voren, en als ik dan naar het midden speel, dan komt hij er niet goed omheen, en als ik dan twee keer vastzet op zijn backhand, dan kan hij niet meer omlopen – ik noem maar even een dwarsstraat. Dat dien je allemaal in kaart te hebben voordat je tegenover iemand komt te staan. Ik visualiseerde dat ook veelvuldig van tevoren.
Oude Chinese verhalen gaan trouwens vaak over visualisatie en voorstellingsvermogen, en ook in het taoïsme spelen beide een rol. Maar als je dan eenmaal tegenover iemand staat, moet je dat allemaal loslaten en het gewoon doen. Doen wat nodig is, zonder te denken: maar ik wil eigenlijk zus of zo. Alle prestaties die je vervolgens behaalt zijn een bijproduct.’
‘Tafeltennis gaat te snel om te kunnen denken, terwijl je er wel bij móét denken’
In uw boek beschrijft u intensieve Chinese trainingskampen, overgeven van vermoeidheid, voeten die zo verwond zijn dat het enkel met verdovingen mogelijk is om nog te spelen – maar u ziet uw overwinningen als bijproduct?
‘Ik heb gedaan wat nodig was. Mijn trainer Gerard Bakker maakte eens een tekening voor me. Kijk, zei hij, hier loop jij, op de hoofdweg richting een plein. Maar in de zijstraatjes staan mensen die jou van het pad af willen trekken. Ze zullen zeggen dat je te hard traint en je uitnodigen voor feestjes. Doorlopen naar het plein is een harde, eenzame weg, maar op het plein wacht een beloning: de Europese titel.
Ik had dus een duidelijk eindpunt voor ogen, maar uiteindelijk gaat het om de weg daarnaartoe. Het is een kwestie van afwachten wat die weg je brengt, en meebewegen. De Tao, de weg, vereist een spontaniteit in je handelen. Die heb je ook altijd nodig in je spel. Natuurlijk wil je winnen, maar je weet nog niet wat je tegenstander gaat doen. In het leven weet je ook niet van tevoren welke weg je precies krijgt voorgeschoteld, maar je zal er iets mee moeten. Als zich opeens een obstakel aandient, kun je je maar beter richten op wat je vandaag te doen hebt in plaats van op je eindpunt. Dat meebewegen, die souplesse, die veerkracht – daar gaat het uiteindelijk om. En die kunnen er ook voor zorgen dat je je eindpunt bereikt.’
Breuk
Toen Vriesekoop op haar twaalfde begon met tafeltennis had ze geen idee dat het taoïsme bestond. Bij haar eerste trainingskamp in China, een aantal jaren later, ging het haar puur om de technische training. Maar begin jaren negentig ging ze weer en werd het zaadje voor haar interesse in de Tao geplant. ‘Ik was toen ook al meer bezig met het Chinese gedachtegoed: ik volgde lessen acupunctuur, verdiepte me in Chinese filosofie. Het ging me die keer meer om wat ik op mentaal vlak van China kon leren.’ Achteraf vindt ze dat niet verwonderlijk. ‘Ik had toen net gebroken met mijn trainer. Tot mijn 28ste had ik altijd naar hem geluisterd, simpelweg gedaan wat me werd opgedragen. Nu was het tijd voor een nieuwe fase.’
‘Leer de techniek, breek de techniek en zet dan de techniek naar je hand’
In haar boek schrijft Vriesekoop over de drie fases die je volgens het taoïstische denken kunt doorlopen. ‘De Chinezen, en de Japanners, hangen voor het bereiken van meesterschap dezelfde driestappenleer aan: “inprenten, losmaken, overtuigen.” Ofwel: leer de techniek, breek de techniek, zet de techniek naar je hand. Het zijn de drie stappen op weg naar moeiteloosheid in wat je ook doet, of je nu koekjes bakt, kookt, harp of tafeltennis speelt.’ De Chinezen spreken in dit opzicht van di (aarde), ren (mens) en tian (hemel).
Vriesekoop: ‘Ik zat al heel lang in die eerste fase, die van het aardse gehoorzamen. Daarna kwam ik in een soort pubertijd; ik wilde niet meer luisteren, wilde zelf bepalen met welk rubber ik speelde. Ik was op zoek naar mijn eigen waarheid en mijn eigen manier van spelen. In die fase ging ik terug naar China, dit keer niet voor de techniek, maar om mens te worden.’ Tot slot komt de tian-fase: de leerling is volleerd, heeft een eigen unieke, herkenbare techniek, en krijgt navolging omdat hij zo goed is. ‘Ik was de eerste vrouw die vanuit de eerste én tweede lijn backhand- en forehand-topspin combineerde met de forehand- en backhand-punch, jargon voor een smashtechniek.’
Tekst loopt door onder afbeelding
Verstilling
Vriesekoop kent China niet alleen via haar sportcarrière. Ze studeerde twee jaar sinologie, was NRC-correspondent in Peking, schreef meerdere boeken over het land. Ook raakte ze bevriend met Kristofer Schipper (1934-2021), hoogleraar sinologie in Leiden en Parijs en befaamd taoïsme-kenner. ‘In zijn laatste levensjaren hebben we vaak thee gedronken bij hem thuis en over het taoïsme gepraat.’
Zelf traint ze nu ook jonge tafeltennissers. Soms op een heel andere manier dan hoe ze vroeger werd getraind. ‘Ik heb geleerd dat je tegenstander je vijand is, iemand die je moet afmaken. Ik benadruk nu juist: een tegenstander is niet je vijand. Je hebt je aandacht voor honderd procent bij het spel nodig en met een vijand voor ogen lukt dat een stuk minder. Dan ben je met de ander bezig en verlies je jezelf. Terwijl jij daar ontspannen en superalert moet staan, niet als een gespannen veer. In de Daodejing staat: “Daarom is een goede edelman niet strijdlustig, een goede krijger wordt niet driftig.”’
Wat geeft u uw leerlingen nog meer mee uit het taoïsme?
‘Ontzettend veel, al zullen andere trainers die niets van het taoïsme weten deze lessen soms ook meegeven. Ik zie die alleen nu als één geheel, als een levenshouding die je op verschillende lagen verder brengt – fysiek, mentaal en soms ook spiritueel. Neem veerkracht. Die is dus nodig om mee te bewegen met wat op je pad komt, maar is ook letterlijk van belang: aandacht voor souplesse is essentieel om blessures te voorkomen en om de fysieke conditie te verbeteren. En je fysieke gesteldheid is weer belangrijk voor het mentale. Bij tafeltennis speelt het mentale aspect een grote rol. Hoe kleiner het speelveld, hoe belangrijker het hoofd – bij schaken is het veld slechts een bord, dan heb je nog alleen maar je hoofd nodig. Maar ook daarvoor moet je fysiek sterk zijn; een fit lichaam zorgt voor een fit hoofd. Het taoïsme is een holistische filosofie, alles hangt met elkaar samen.’
In uw boek noemt u ook het streven naar onverstoorbaarheid. U schrijft: ‘Goed gecentreerde toptafeltennissers worden niet warm of koud van winnen of verliezen.’
‘De Tao wijst op verstilling. Wie vanbinnen stevig staat, is door zaken van buitenaf moeilijk van zijn stuk te brengen. Blijf in je centrum. Dat is wederom letterlijk…’ Vriesekoop doet alsof ze uitwijkt om een bal terug te slaan. ‘…want anders verlies je je balans als je dit doet. Maar het gaat ook om stevig op je benen staan op een andere manier. Verlies je zelfvertrouwen niet als het even tegenzit en identificeer jezelf niet met je prestaties – dit lukte mij trouwens pas in de nadagen van mijn carrière. Dat betekent: niet met je batje gooien als je verliest. Als je je batje breekt, breek je jezelf. En het betekent ook: niet totaal uit je dak gaan na een gewonnen partij. Soms zie ik coaches hossen met spelers omdat ze de kwartfinale hebben gehaald. Doe dat nou niet, denk ik dan, ze moeten de halve finale nog spelen. Je kunt niet zomaar nog een keer opladen naar dat niveau, de ontlading mag niet te vroeg komen.’
Voorzichtig omgaan met je energie speelt een belangrijke rol in het taoïsme.
‘Ja, ik had achteraf wel iets zuiniger met mijn energie mogen omgaan. Ik heb het WK niet gehaald, terwijl ik het technisch zeker had gekund. Maar ik had zo duidelijk Europees kampioen als eindpunt. En daar had ik zoveel wilskracht voor nodig gehad, dat toen ik dat doel vrij snel bereikte ik geen ruimte of energie meer voelde om nog een keer dat pad af te leggen. Qi betekent energie en is alles voor taoïsten. Later leerde ik ademhalingstechnieken om de energie die ik van nature heb te beschermen. En ik leerde dat je zware trainingsprogramma’s alleen volhoudt als je tijd inbouwt voor verstilling en ontspanning – geen interviews, je afsluiten van je omgeving, de natuur in. Het zachte hoort bij het harde. Dat is ook iets wat het taoïsme me deed inzien: tegengesteld is niet hetzelfde als tegenstrijdig.’
Hoe zit dat precies?
‘Het hoort allemaal bij elkaar: winnen en verliezen, het harde en het zachte, het fysieke en het mentale. Dat zie je terug in yin en yang. Het wit en het zwart zijn tegengesteld, maar niet tegenstrijdig. Daarom zit in het zwarte een wit bolletje en vice versa; het een zit in het ander, ze houden elkaar in evenwicht. Voor taoïsten sluit wat tegengesteld is elkaar niet uit, maar juist in.’
In haar boek citeert ze Lao Zi: ‘Iets en niets brengen elkaar voort./ Moeilijk en makkelijk complementeren elkaar.’ Ze citeert ook tenniscoach Martin Simek: ‘Wie niet kan strelen, kan ook niet slaan.’ Vriesekoop: ‘Je mag nooit doorschieten. Als je te yang bent overheerst de agressiviteit, als je te yin bent de passiviteit. Het gaat altijd om de balans. Je zachtste bal bepaalt je hardste toon.
Chinese wijsheid in een balletje. Het spel van Tao
Bettine Vriesekoop
Uitgeverij Brandt
200 blz.
€ 20,-