Ja, hij was een optimist, zei milieufilosoof Arne Naess (1912-2009) zelf. Een ‘overtuigd optimist zelfs’. Met als toevoeging: ‘als het over de tweeëntwintigste eeuw gaat.’
Had Naess zijn woorden teruggenomen nu overheden miljarden investeren in groene energie en elektrische auto’s? Nee, hij had dat een typisch voorbeeld van ‘oppervlakkige ecologie’ gevonden. De filosoof had er vooral de voortzetting in gezien van de allesverwoestende westerse levensstijl met nieuwe technische middelen. Want het belang van mensen in welvarende landen staat nog steeds centraal. We vinden het geen probleem om met windparken het leven van niet-mensen in zee te verstoren. We negeren dat voor accu’s grondstoffen als neodymium en lithium nodig zijn, waarvan de winning in arme landen voor veel sociale en milieuschade zorgt. Tegenover de oppervlakkige ecologie staat volgens de Noorse filosoof de ‘diepe ecologie’.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Deze diepe ecologie is onder andere gestoeld op het principe dat het menselijke en het niet-menselijke leven een inherente waarde heeft. En dit is controversieel. Zeker omdat Naess ‘leven’ breed opvat: ook rivieren, landschappen, ecosystemen en de aarde leven voor hem. Maar hoezo heeft ook niet-menselijk leven inherente waarde, is die waarde er noodzakelijk eigen aan, los van de waarde voor iets anders?
Om de waarde van mensen te bevestigen hebben we standaardargumenten. Denk aan de argumenten van de drie grote ethische stromingen. Van de deugdethiek moeten we mensen respecteren omdat wij bepaalde capaciteiten hebben die we kunnen ontwikkelen. Het utilitarisme vindt het vermogen om pijn en geluk te ervaren essentieel. De plichtethiek vindt mensen waardevol omdat wij als redelijke wezens zelf kunnen bepalen wat we met ons leven willen.
Vanuit die argumentaties bekeken is het lastig, of zelfs absurd, om alle niet-mensen inherente waarde toe te kennen. Goed, misschien lijkt niet-menselijke dieren waarde toekennen steeds logischer. We krijgen immers steeds meer aanwijzingen dat zij ook iets met hun leven willen, pijn en genot kunnen ervaren en rationeel zijn. Maar waarom zou een berg inherente waarde hebben?
Grote hoogte
Naess’ antwoord is niet voor iedereen altijd even helder. Het is namelijk een doorleefd antwoord, dat voortkomt uit zijn eigen ervaringen. De jonge Arne groeit op in een dorp buiten Oslo, in een huis met een wilde tuin die overloopt in de bossen. Omdat hij een stuk jonger is dan zijn drie oudere broers en zussen, speelt hij veel alleen in de natuur. Zijn vader kent hij niet of nauwelijks: voor Arne zijn eerste verjaardag viert, is die al aan kanker gestorven.
Ook niet-mensen hebben inherente waarde
Soms gaat de familie naar een hut in de bergen. Tot één berg, Hallingskarvet, voelt Arne zich zo aangetrokken dat hij die bijna als een vader gaat beschouwen. Hij bouwt er later, in 1938, een eigen hut, op drie uur klimmen van het treinstation. Hij noemt die hut en het omliggende terrein Tvergastein, de gekruiste stenen. Een groot deel van zijn werk schrijft hij daar, op 1500 meter hoogte. Hij wisselt zijn werk af met tochten door de bergen, waarbij hij tot in de kleinste details het leven op grote hoogte bestudeert.
De kennis die hij verkrijgt uit zijn praktische omgang met de natuur combineert hij met wat hij weet uit zijn academische vorming. Enerzijds is hij een expert op het gebied van logica, communicatie, empirische semantiek en wetenschapsfilosofie. Anderzijds is hij goed thuis in het werk van onder anderen Spinoza en Gandhi. Hij schrijft in het Noors, Engels, Duits en Frans. Hij leest ook Latijn, Grieks en Sanskriet. In 1936 is hij gepromoveerd in Oslo, waar hij de jongste hoogleraar ooit wordt en de dan enige Noorse hoogleraar filosofie. Daarvóór heeft hij wiskunde en natuurwetenschappen gestudeerd in Oslo, Parijs en Wenen. Die laatste plaats had hij gekozen omdat er bergen in de buurt zijn waar hij kon klimmen en omdat er een bekende pianoleraar woonde. Een bijkomend voordeel was dat hij daar kon discussiëren met de leden van de Wiener Kreis, die de wetenschapsfilosofie grondig hervormde, en in psychoanalyse kon gaan. Hij heeft ook onderzoek met ratten gedaan in Berkeley, in de Verenigde Staten. Uit medeleven met de ratten had hij het onderzoek omgedraaid en was hij de onderzoekers van de ratten gaan onderzoeken in plaats van de ratten zelf.
Ecologisch zelf
Die omkering brengt ons terug op Naess’ punt dat ook niet-mensen inherente waarde hebben. Dat kunnen begrijpen vereist een radicale perspectiefwisseling, een gestalt-switch. Neem de projectontwikkelaar die een bos wil kappen en de milieuactivist die het bos beschermt. Niet alleen houden zij er een verschillende ethiek op na, zegt Naess. Nee, ook hun ontologie verschilt, hun zijnsleer: zij leven in verschillende werelden. En ontologie en ethiek hangen weer samen: een andere wereld zien is anders handelen.
Daarbij hangt de manier waarop we de wereld zien weer samen met de manier waarop we onszelf zien. In het Westen is de atomistische kijk op het zelf dominant; het zelf staat los van de wereld. Zo ziet de projectontwikkelaar geen verband tussen het bestaan van het bos en zijn eigen bestaan. Het bos is alleen een hindernis die hij moet overwinnen om geld te kunnen verdienen. De milieuactivist heeft daarentegen een ecologisch zelf. Hij ziet zichzelf als een knoop in een netwerk van relaties en weet bijvoorbeeld dat hij kan ademen dankzij bomen.
Naess verwijt milieuactivisten hun doemdenken en hun vreugdeloosheid
De crux is dus dat we ons gaan identificeren met de natuur en zo ons ecologisch zelf ontwikkelen. ‘Ecosofie’ noemt Naess deze vorm van wijsheid. Daarbij is hij een pluralist: hoe mensen hun ecologisch zelf ontwikkelen maakt niet uit. Religie? Prima. Zo laat Naess zich inspireren door het mahayana-boeddhisme. Filosofie? Ook goed. Zelf is hij als tiener al gegrepen door Spinoza en diens natura naturans, de natuur als een actieve kracht waar alles in de wereld onderdeel van is. Wandelen, zwemmen, tuinieren. Uitstekend!
Diepe ecologie
Het concept van diepe ecologie kan gevat worden in acht punten:
1 Het floreren van menselijk en niet-menselijk leven op aarde heeft inherente waarde. De waarde van niet-menselijke levensvormen is onafhankelijk van de bruikbaarheid van de niet-menselijke wereld voor menselijke doeleinden.
2 De rijkdom en diversiteit van levensvormen zijn ook waarden in zichzelf en dragen bij aan het floreren van menselijk en niet-menselijk leven op aarde.
3 Mensen hebben niet het recht om die rijkdom en diversiteit te reduceren, behalve als dit gebeurt om in levensbehoeften te voorzien.
4 Het floreren van menselijk leven en culturen is verenigbaar met een substantiële afname van de menselijke bevolking. Het floreren van niet-menselijk leven vereist een dergelijke afname.
5 De huidige menselijke omgang met de niet-menselijke wereld is excessief en de situatie verergert snel.
6 Gezien de voorgaande punten moet het beleid veranderen. De veranderingen in beleid betreffen economische, technologische en ideologische structuren. De resulterende stand van zaken zal radicaal verschillen van de huidige, en een meer vreugdevolle ervaring van de verbondenheid der dingen mogelijk maken.
7 De ideologische verandering is vooral die van het waarderen van levenskwaliteit (in situaties verkeren van inherente waarde) in plaats van hechten aan een steeds hogere levensstandaard. Er zal een diep bewustzijn zijn van het verschil tussen groot en groots.
8 Degenen die de voorgaande punten onderschrijven hebben een directe of indirecte verplichting deel te nemen aan de poging om de noodzakelijke veranderingen door te voeren.
Volwassen
Toch laat Naess’ pluralisme niet alles toe. Milieuactivisten verwijt hij hun doemdenken en hun vreugdeloosheid; daardoor verschansen mensen zich alleen nog maar sterker in hun atomistische zelf. De filosoof zelf benadrukt daarentegen dat het ecologische zelf een rijker en vreugdevoller zelf is. Niet meer mogen bingeshoppen, barbecueën, vliegen of autorijden is geen verloochening, want we verwerkelijken ons zelf juist door rekening te houden met de ecologische gevolgen van ons handelen. Want rijkdom en diversiteit van levensvormen zijn op zichzelf waardevol. Wie daar weet van heeft, daaraan bijdraagt en zichzelf als deel van die levensvormen ervaart, heeft zelf een rijker leven en floreert.
Nu begrijpt Naess zelf ook wel dat mensen niet direct hun vliegvakanties annuleren of afzien van een kookeiland als ze het begrip ‘ecologisch zelf’ horen. Vandaar de kanttekening bij zijn optimisme: pas de tweeëntwintigste eeuw zal ecologisch zijn. Hoe moeizaam paradigmawisselingen verlopen, weet de ecosoof ook uit zijn eigen strijd voor sociale rechtvaardigheid en vrede, voor hem nauw verbonden met het ecologisme. Diepe ecologie gaat niet samen met vervuilende fabrieken verplaatsen naar armere landen. Of met verwoestende oorlogen voeren. We moeten economie en ideologie radicaal herzien, net als onze omgang met technologie. Het aantal mensen moet ook drastisch omlaag. Want zelfs als iedereen alleen in zijn levensbehoeften voorziet, belemmert dat nog te veel het floreren van niet-mensen.
Kortom, ecologisch volwassen worden heeft tijd nodig.
Moeten wij ons er dan maar bij neerleggen dat wij ecologisch gesproken een verloren generatie vormen? Uiteraard niet, want vanuit het ecologisch zelf gezien is alles met elkaar verbonden. Zoals Naess schrijft: ‘Wat jij – jij! – vandaag en morgen doet, is belangrijk voor hoe slecht de omstandigheden zullen zijn in de komende eeuwen.’ Waarbij we hopelijk voor ‘slecht’ ook ‘goed’ kunnen lezen.