Verstaan we het goed? Ja, hij zei het echt: ‘Ik heb het talent niet.’ Bryan Magee, de man die in zijn inmiddels zeventigjarig bestaan vrijwel alles heeft gedaan wat op intellectueel niveau mogelijk is, is bescheiden. De man die televisie- en radioprogramma’s maakte, romans, dichtbundels en filosofische werken schreef, politicus was, filosofie doceerde aan de universiteit van Oxford en – hoewel kortstondig – muziek componeerde.
Magee: ‘Als ik mijn talenten had kunnen kiezen had ik ervoor gekozen een goede componist te zijn. The fact is: I don’t have the talent. Ik hoop dat ik het beste heb gemaakt van mijn gaven. Maar liever zou ik nog andere en betere talenten hebben gehad. Ik zou ook heel graag een diepe originele bijdrage aan de filosofie hebben geleverd. Wat ik het meest waardeer in mensen is originele creativiteit. De grootste menselijke wezens zijn voor mij de Beethovens, de Shakespeares, de Wagners en de Schopenhauers. Zij hebben echt iets gecreëerd. Ik zou graag zo iemand willen zijn, maar ik ben het niet. Als je in staat bent tot grote dingen doe je ze ook. Ik had alle tijd om een groot werk te schrijven, maar ik heb het niet gedaan. Dus ik kan het niet. Mensen zeggen mij vaak: ik zou ook een boek willen schrijven maar ik heb er geen tijd voor. Dan willen of kunnen ze het niet. Iedereen heeft evenveel tijd, 24 uur per dag. Geen minuut meer of minder.’
Televisie
Dat Magee zo veel andere dingen deed naast het schrijven was niet altijd een vrijwillige keuze. ‘Toen ik jong was wilde ik schrijver worden. Zoals alle jonge schrijvers kon ik niet van mijn pennenvruchten leven. Ik moest iets anders gaan doen. Dat werd televisie. Ik dacht toen dat ik mijn tijd verspilde. Maar nu ik terugkijk, denk ik dat mijn tv-werk goed was. Alleen schrijven zou mij te veel hebben geïsoleerd. Het was goed voor me de maatschappij in te gaan, te discussiëren en andere mensen te ontmoeten. Zo kon ik een mening en een oordeel vormen. En, heel belangrijk, anderen konden mijn meningen corrigeren. Door in de media te werken, leer je ontzettend veel over dingen waar je anders nooit wat van af had geweten. Het is een goede opvoeding.’
Was het niet net zo belangrijk voor de Labour-politicus die Magee ook is, dat hij met zijn tv-programma’s maatschappelijke veranderingen kon stimuleren? ‘Mijn serie over homoseksualiteit heeft ertoe bijgedragen dat de Engelse wet is aangepast. Toch denk ik dat mensen de invloed van televisie overdrijven. Sociale klasse, werk, opvoeding, familie, religie en inkomen hebben veel meer invloed op je opvattingen dan welk televisieprogramma dan ook. Al deze zaken – en hierin hadden de marxisten nou eens wel gelijk – zijn van fundamenteel belang voor je politieke en sociale houding. Als je een lijst zou maken van wat onze opinie beïnvloedt, dan komt televisie zeker niet bovenaan. Wat bovendien vaak wordt vergeten, is dat televisiemakers niet zomaar met nieuwe verrassende zaken op televisie kunnen komen. Je maakt wat de mensen willen zien. Je stoot voortdurend je hoofd tegen de grenzen van het kijkbare. Iedereen doet maar alsof journalisten zo veel invloed hebben! Dat is allemaal onzin.’
Filosofie is de schakel die alle activiteiten van Magee verbindt. Het zit hem in de genen. In zijn autobiografie, Bekentenissen van een filosoof, beschrijft hij hoe hij als kind zeer direct en lichamelijk reageerde op het gemis van antwoorden op de filosofische vragen die hem bezighielden. Tijdens een bijeenkomst in de schoolkapel realiseerde hij zich dat zijn klasgenoten voor hem verdwenen als hij zijn ogen dichtdeed. ‘Tot op dat moment had ik altijd stilzwijgend aangenomen dat ik in onmiddellijk contact verkeerde met de mensen en de dingen die zich buiten me bevonden en dat ik hun aanwezigheid op een rechtstreeks manier ervoer, maar nu besefte ik plotseling dat er een drastisch verschil bestond tussen hun bestaan en mijn besef daarvan. (…) Zelfs nu nog, zoveel jaar later, kan ik niet onder woorden brengen hoe onbeschrijflijk vreselijk ik dat ogenblik van inzicht vond, wat een nachtmerrie het voor me was. Ik werd overspoeld door hoge vloedgolven van misselijkheid, claustrofobie en het gevoel van isolement.’
Tijdens de Nexus-conferentie over liefde en dood op 3 februari in Tilburg, ter gelegenheid waarvan Magee naar Nederland kwam, luisterde hij roerloos in zijn stoel gezeten een dag lang naar de toch zeer intellectuele discussies. Is zijn lichamelijke reactie op filosofische vragen verdwenen? ‘Ik neem de mogelijkheid dat het leven geen betekenis heeft en alles gewoon een kosmisch ongeluk is, nog steeds heel serieus. Maar inderdaad reageer ik daar niet meer zo lichamelijk op. Je zou denken dat ik veel banger ben dan toen ik jong was. Statistisch gezien is het onwaarschijnlijk dat ik zelfs nog maar twintig jaar zal leven. Toch ben ik minder bang voor de dood dan vroeger. Ik denk dat dat normaal is. Misschien is er zelfs wel een biologische oorzaak voor. Ouderen passen zich aan. Hoe dichter we bij de dood komen, hoe meer we ons neerleggen bij de gedachte dat we zullen sterven. Zoals de meeste mensen van mijn leeftijd heb ik veel mensen zien sterven. Het valt me op dat ook mensen die angstig van aard waren, of zelfs neurotisch, in de regel kalm werden vlak voor ze stierven. Dat is een geruststellende gedachte.’
Pronviciaal in de tijd
De vraag naar de dood is een van die fundamentele filosofische kwesties die volgens Magee altijd blijven bestaan. Als dit soort vragen nooit beantwoord zal worden, is er dan wel vooruitgang in de filosofie? ‘Nee’, antwoordt Magee. ‘Niemand is een betere filosoof nu dan Plato, Aristoteles of Socrates. Die filosofen leverden werkelijke intellectuele prestaties. Wij profiteren nog steeds van wat zij hebben bereikt.’
Maar heeft niet elk tijdperk zijn eigen filosofische vragen? ‘Ook dat niet. Vragen zijn niet filosofisch als ze niet vroeger ook gesteld werden. De filosofie die zich met de actualiteit bezighoudt, zie ik als een zeer intelligente vorm van journalistiek. Een intelligente benadering van de vragen waar we vandaag de dag mee kampen. Interessante vragen, maar de eeuwige vragen zijn dieper en naar mijn mening belangrijker. De filosoof Whitehead maakte eens een fantastische opmerking: “Het is ook mogelijk om een provinciaal te zijn als het gaat om de tijd, net zoals je een provinciaal kunt zijn als het gaat om de plaats”. Mijn kritiek op veel hedendaagse filosofen is dat ze zich schuldig maken aan tijd-provincialisme: ze behandelen de vragen van vandaag. Waarom zouden we ons daartoe beperken? Neem nou wiskunde. Er zijn wetenschappers die zich bezighouden met zuivere wiskunde, anderen passen wiskunde toe. Wat een zuivere wiskundige doet zal misschien geen directe toepassing hebben, het zal erg abstract zijn en 99 procent van de mensen zal het bovendien niet begrijpen. Dat betekent niet dat het geen waarde heeft. Waarde wordt niet bepaald door de meerderheid van de stemmen.’
In zijn nieuwste boek Beelden van een blinde filosoof, dat eind maart in Nederlandse vertaling zal verschijnen, gaat het om een van die belangrijke filosofische vragen. Kunnen we de wereld om ons heen wel echt kennen? Wat is de invloed van onze zintuigen op onze kijk op de werkelijkheid? Magee: ‘Omdat we maar een paar zintuigen hebben, is ons beeld van de werkelijkheid erg beperkt. Hoe zou de wereld eruit zien als de mens bijvoorbeeld ook toegerust was met het zintuig van een vleermuis die door de weerkaatsing van zijn hoge piepjes exact zijn positie kan bepalen? Er zijn natuurlijk nog veel meer van zulke zintuiglijke mogelijkheden. De meeste kennen wij nog niet eens.’
Beelden van een blinde filosoof is een briefwisseling van Magee met de blinde filosoof Martin Milligan. Misschien kan de ervaring van de blinde helpen bij het begrijpen of zelfs beantwoorden van Magees vragen. Wat meteen al bij de eerste brieven opvalt is dat Milligan probeert de verschillen tussen blinden en zienden te negeren, terwijl Magee ze steeds wil benadrukken. Geen wonder, het gaat Magee niet om een ethische kwestie, maar om een kentheoretisch vraag. Milligan is als blinde natuurlijk veel meer begaan met de positie van blinden in de maatschappij. Magee schrijft in een van zijn brieven aan Milligan: ‘Na ampele overwegingen staat voor mij vast dat jij als blinde met geen mogelijkheid de omvang kunt beseffen van alles wat er gebeurt en jou ontgaat.’ Voor iemand die vanaf zijn geboorte blind is, is het licht in de ogen net zoiets onvoorstelbaars als het zintuig van een vleermuis voor een ziende.
Nog meer van die belangrijke filosofische kwesties. ‘Heeft het leven zin of is het absurd in de existentialistische zin? Wat is tijd? Hoe langer je erover nadenkt, hoe mysterieuzer het wordt. De fysica, de relativiteitstheorie en de kwantumtheorie hebben ons veel over de tijd geleerd, maar in bepaalde opzichten zijn de mysteries daardoor weer toegenomen. Dat gaat op voor alle intellectuele problemen. Het is als het schijnsel van een lamp. Als dat schijnsel groter wordt, wordt de grens met de duisternis ook groter. Bij alles wat je leert en ontdekt, vind je ook weer nieuwe problemen.’
De grote filosofen kunnen je helpen over dit soort dingen zelf na te leren denken. Meer niet, vindt Magee. ‘Ik ben niet primair geïnteresseerd in de grote filosofen. Ik ben geïnteresseerd in de problemen waarover zij schrijven: de fundamentele problemen van het leven. Ik lees de grote filosofen en gebruik ze omdat zij licht werpen op deze kwesties. Ik lees ze alleen omdat ze mij helpen. Het belangrijkste van filosofie studeren is dat je zelf leert denken.’
Popmuziek
Maar niet alleen de groten kunnen je helpen bij het denken, ook je eigen vrienden zijn van groot belang. Magee: ‘Essentieel voor filosofie – nog meer dan voor andere intellectuele bezigheden – is zelfkritiek. Veel filosofie bestaat uit kritiek op je overtuigingen en opinies. Een van de belangrijkste taken van de filosofie is om die vaak onbewuste vooronderstellingen bloot te leggen. Het is nauwelijks mogelijk om dat alleen te doen. De meesten van ons hebben iemand anders nodig. Iemand die intelligent is en opinies heeft die van de onze verschillen. De beste manier om filosofie te bestuderen is samen met anderen, dat hoeft niet aan de universiteit, het kan ook met een groep vrienden. Filosofie heeft debat nodig, discussie. Het zegt genoeg dat veel van de belangrijkste filosofie – vanaf Plato al – heeft bestaan uit dialogen.’
De twee grote passies van Magee, muziek en filosofie, komen samen in het werk van Arthur Schopenhauer. Volgens Schopenhauer is de Wil de drijvende kracht achter alles in onze wereld. De dingen die wij in de wereld zien zijn, net als bij Plato, alleen een vaag aftreksel van de algemene ideeën die eraan ten grondslag liggen. Alleen de kunst kan de ideeën vatten. De muziek biedt geen afbeelding van de ideeën maar een directe afbeelding van de Wil. In Schopenhauers rangorde van de kunsten staat de muziek dan ook op duizelingwekkende, eenzame hoogte.
Zoals de grote filosofische vragen voor Magee belangrijker zijn dan de vragen van alledag, zo zijn op hun beurt de grote klassieke muziekwerken belangrijker zijn dan bijvoorbeeld popmuziek. ‘Laten we eerlijk zijn. Ik breng een groot deel van de dag door met het lezen van journalistiek, en kan er ook van genieten om naar popmuziek te luisteren. Maar net zoals journalistiek geen literatuur is, zo is popmuziek geen grote muziek. Popmuziek heeft het gewoon niet. Als ík een symfonie zou componeren, zou die je niet in contact brengen met iets hogers. Zo is het ook met de meeste popmuziek. Niemand zal er over honderd jaar nog naar luisteren, terwijl de grote werken van Beethoven of Wagner nog steeds uitgevoerd zullen worden. Of neem nou Shakespeare. Zijn stukken worden al eeuwen gespeeld en bekeken. Ze zijn prachtig en hebben een onuitputtelijke inhoud. Het is onzin om te zeggen dat een goede moderne film dezelfde inhoud heeft. Het mag een mooie film zijn, waar we allemaal van hebben genoten, maar waarom zouden we pretenderen dat die van dezelfde waarde is als een stuk van Shakespeare? De waarde van iets wordt niet bepaald door de massa.’ Waardoor wel? ‘Dat is weer zo’n een mysterieuze vraag.’
Bryan Magee was in Nederland op uitnodiging van het Nexus Instituut. Op 4 februari hield hij een lezing over Richard Wagners Opera Tristan und Isolde en de filosofie van Arthur Schopenhauer tijdens het door het Nexus Instituut georganiseerde symposium Love and Death.
Eind maart verschijnt de Nederlandse vertaling van zijn boek Beelden van een blinde filosoof bij uitgeverij Ambo/Anthos, ¦ 42,50.