Zing eens een liedje, vraagt psychiater Glenn Helberg weleens aan zijn patiënten. ‘Vaak moeten ze eerst gniffelen, maar er komt altijd iets in hen op. Meestal is dat een kinderliedje. Dat is iets wat je niet zelf hebt bedacht, maar het zit in je. Ik gebruik dat moment om te laten zien dat veel van wat wij als het “ik” beschouwen is meegegeven: liedjes, taal, gebaren. En daar kun je je ook anders toe verhouden. Dáár ontstaat het nieuwe.’
Beginnen gebeurt dus zelden uit het niets. Het komt voort uit wat zich al in ons en tussen mensen afspeelt. Het begin is nodig om ons eigen leven, maar ook de wereld te kunnen veranderen. Maar hoe begin je als je nooit helemaal uit het niets kunt beginnen? En hoe ga je om met het machteloze gevoel dat alles al voor je is bepaald?
Carrièremove
Het vermogen om te beginnen is essentieel voor de mens, zegt Veronica Vasterling, universitair hoofddocent filosofie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. In haar denken volgt ze Hannah Arendt. Volgens deze Duits-Amerikaanse filosoof (1906-1975) bestaat vrijheid erin dat we iets nieuws kunnen initiëren. Elk begin is een moment van geboorte. En een begin is nooit helemaal individueel. Omdat mensen samen handelen kan ook de wereld telkens opnieuw beginnen. Arendt noemt dat ‘nataliteit’.
Het leven en werk van Hannah Arendt
‘De status quo is zelden goed en de wereld is nooit af,’ zegt Vasterling. ‘Er is dus altijd een reden om te handelen en iets nieuws te bewerkstelligen. Dat is nataliteit: de geboorte van iets nieuws.’ Wat Arendt daarmee voor ogen had is een stuk groter dan je eigen leven door een verhuisplan of carrièremove een nieuwe impuls geven. ‘Een begin is voor haar altijd betrokken op de wereld: het gaat om de gedeelde wereld en hoe je handelt in relatie tot anderen.’ Een goed voorbeeld van nataliteit zijn demonstraties of buurtinitiatieven. ‘Mensen proberen hierdoor samen iets te veranderen. Woorden zijn daarbij daden: politiek begint vaak met praten en ruimte maken voor nieuwe verhalen. Het uiteindelijke doel is wel daadwerkelijke verandering.’ Beginnen is dus geen privébesluit in stilte, maar vindt plaats in het openbaar, als je met anderen samenkomt.
De urgentie van een nieuw begin is tegenwoordig niet moeilijk te voelen: klimaat, oorlog, racialisering, technocratie die het gesprek versmalt tot spreadsheets. Vasterling ziet in Arendts spoor twee reflexen die het vermogen om te beginnen verzwakken. ‘Mensen vereenzelvigen politiek met Den Haag en Brussel en vergeten dat ze ook zelf kunnen handelen. Tegelijk hebben we nu een fixatie op onze persoonlijke ontwikkeling. Arendt uitte in haar tijd al kritiek op deze westerse nadruk op zelfontplooiing, omdat die volgens haar ten koste ging van het besef van wat we samen kunnen doen.’
Spreken en verschijnen
Helberg hoort het zijn patiënten vaak zeggen: ‘Zo ben ik nu eenmaal.’ Dat ‘bennen’ kan mensen vastzetten, vindt hij. ‘In gesprekken wil ik ernaar toewerken om in plaats daarvan over gedrag te spreken. ‘Gedrag heeft effect op de ander en op jou. Daarom begin ik vaak met het in kaart brengen van drie relaties: met jezelf, met de ander en met de omgeving. In die relaties kijk je naar wat er gebeurt. Zo verschuiven we van “zo ben ik” naar “zo doe ik” en kunnen we zien wat we kunnen toevoegen zodat er ander gedrag ontstaat en de omgeving mogelijk ook anders op jou kan reageren.’
We spreken elkaar in het ziekenhuis; Helberg is daar opgenomen vanwege een infectie. Toch wil hij door. ‘Juist nu. Nataliteit is ook hier aan de orde. Ik ben zeventig, mijn lichaam kent kwetsbaarheden, maar het gaat ook om de context: hoe sta ik in het leven? Ik sta op een punt van verandering. Mijn agenda stond volgeboekt. Verkiezingen komen eraan. Ik wil meedoen. En tegelijk moet ik mezelf confronteren met de vraag: hoe nu verder?’
Handelen kan machteloosheid doorbreken, zelfs als het mislukt
Om te kunnen beginnen, moet je wel gezien kunnen worden, zegt Helberg. ‘Kijk naar het verhaal van zwarte mensen. Ik heb in zekere zin geleerd om mezelf onzichtbaar te maken om zo mijn autonomie te kunnen bewaren. Je moet iets overwinnen om je te laten gelden in het openbaar. Dat je dat niet durft, komt vaak door subtiele dingen: je leert om niet in te gaan op wat iemand zegt of je lacht om grapjes die eigenlijk denigrerend zijn. Emancipatie draait om leren spreken en verschijnen. En sinds wij verschijnen, zegt de andere kant soms: “Nu mogen wij niets meer zeggen.” Alsof het verschijnen van de één de ander het woord ontneemt. De reactie zou ook kunnen zijn: wat zegt die ander precies? Dan begint een nieuw gesprek.’
In zijn praktijk werkt Helberg veel met jongeren met een migratieachtergrond, complexe identiteitsvragen en trauma. Een deel van hen is vluchteling. ‘Jongeren die moesten vluchten komen hier met de verwachting van een nieuwe toekomst. En wat bieden wij? Wachten. Wachten in een AZC, wachten op taalles, wachten op onderwijs, op werk. Wachten is onzekerheid. We ontzeggen hun juist wat ze nodig hebben: het vermogen te handelen.’ Arendt zou daarover zeggen: wie is afgesneden van betekenisvolle banden en mogelijkheden, wordt wereldloos. Helberg: ‘Dat is inderdaad wat deze jongeren ervaren. Ze moeten erop kunnen vertrouwen dat ze nieuwe betekenisvolle relaties kunnen opbouwen. Zonder die mogelijkheid blijven ze in een limbo.’
Tekst loopt door onder afbeelding

Honderd jaar later
Het gevoel van machteloosheid leeft breder in de maatschappij, ziet Vasterling. ‘Arendt benadrukt dat handelen risicovol is; het kan mislukken. En we hebben de laatste jaren niet al te veel vertrouwen dat we samen een grote verandering kunnen bewerkstelligen. Je zag dat vertrouwen groeien met de klimaatmarsen, maar nu verschuift de aandacht naar oorlog. Mensen voelen zich machteloos. Soms is die machteloosheid terecht. Kijk naar Gaza. Ondanks talloze protesten veranderen regeringen nauwelijks van koers.’ Wat moeten we dan? ‘Je kunt zeggen: “Hoop houden.” Niet omdat hoop een deugd is, maar omdat als je niets doet, er niets gebeurt. Arendt heeft me ervan overtuigd dat we altijd moeten blijven proberen. Zelfs als handelen mislukt, kan het al het gevoel van machteloosheid doorbreken. Dat verklaart waarom mensen doorzetten, ook als er weinig beweging is.’
Hoe maak je van de toekomst weer iets dat we samen kunnen vormgeven? Maarten Hajer, planoloog, futuroloog en directeur van de Urban Futures Studio in Utrecht, noemt zijn werk futuring. ‘We onderzoeken hoe beelden van de toekomst onze verbeelding en handelingsvermogen beïnvloeden. In het milieu- en klimaatdebat kennen we sinds het rapport van de Club van Rome uit 1972 een stroom aan doembeelden. Modellen laten zien wat er gebeurt als we niets doen. De vraag is wanneer zulke beelden voorspellingen worden in de hoofden van mensen en wanneer de politiek zegt: dan moeten we handelen en een andere toekomst nastreven.’
Dat de politiek wordt gestuurd door wetenschap is een goede zaak, maar die innige band kan ook ontsporen. ‘Wanneer wetenschappelijke kennis wordt gebruikt, wordt die vaak een “waarheidsmachine”. In plaats van dat deze kennis het debat voedt, vervangt het de discussie. Terwijl politieke keuzes niet door een model gemaakt kunnen worden.’ Met Arendt gezegd: als de toekomst alleen onderwerp van calculatie wordt, verdwijnt de handelingsruimte. ‘Eigenlijk proberen wij de toekomst weer een onderwerp van de politiek te maken,’ zegt Hajer.
Hoe doet Urban Futures Studio dat? Niet alleen met rapporten, maar ook met tentoonstellingen en theateropstellingen. ‘Het gaat niet om dé toekomst,’ benadrukt hij, ‘maar om verschillende toekomsten. In de grote expositie Places of Hope in Friesland konden bezoekers letterlijk andere toekomsten binnenstappen. En de interactieve installatie Time Troublers liet mensen honderd jaar terugkijken en honderd jaar vooruitkijken via een draaitoneel en een koptelefoon met een voice-over. Door mensen in een andere tijdshorizon te plaatsen, verandert hun mindset. Dat werkt bevrijdend en repolitiserend: als je ziet dat er meer dan één toekomst is, valt er weer wat te kiezen.’
Durf
Wat is er nu voor nodig om het beginnen niet te laten stranden door cynisme of procedure? ‘De macht over de verbeelding is ongelijk verdeeld,’ zegt Hajer. ‘De grootste futuring-industrie is de marketing. Die verkoopt een iPhone als de belofte van een andere toekomst. Burgerbewegingen, steden, kunstenaars en scholen moeten tegenkracht geven. Zij moeten andere verhalen vormen dan wat wij nu normaal vinden.’ Het helpt ook als beleidsmakers niet alles dichttimmeren, maar ruimte laten zodat mensen hun toekomst samen kunnen vormgeven.
Als klassiek voorbeeld noemt Hajer het plan ‘Ruimte voor de Rivier’ uit 2006. Op basis van klimaatscenario’s concludeerde de overheid dat er alsmaar meer water komt en dat onze dijken dat niet aan zouden kunnen. De afvoer van het water moest daarom verbeterd worden. De contouren lagen vast, maar het “hoe” werd uitgewerkt in de regio’s in samenwerking met omwonenden, maatschappelijke organisaties, recreatie en woningbouw. Het resultaat is een veiliger land en een mooi landschap – zonder dat Den Haag alles dicteerde.
Politiek begint vaak met praten
Vasterling beaamt dat rationeel plannen de toekomst kan overschaduwen: ‘Plannen is noodzakelijk, maar we moeten ons niet laten reduceren tot administrators van het bestaande. Beginnen vraagt om durf. De status quo is nooit perfect, maar je weet wel waar je aan toe bent. Met een nieuw begin neem je een risico. Arendts advies is om dat risico te leren verdragen. Accepteer dat je niet vooraf weet waar je uitkomt.’
Volgens Helberg vraagt opnieuw beginnen ook maatschappelijk gezien veel: ‘We leven in een samenleving die zich weinig bewust is van historische en actuele trauma’s. Tegelijk worden onze daden er nog altijd door bepaald. Daarom pleit ik voor een traumageïnformeerde samenleving; ook aan beleidsmakers moet gevraagd worden wie ze zijn en wat hun familie- en landsgeschiedenis is. Pas dan ontstaat ruimte voor een ander verhaal en dus voor een nieuw begin.’ Angst voor ‘de buitenlander’, schuld en schaamte zetten ons vast. ‘Zolang we die emoties wegduwen, blijven we patronen herhalen. Beginnen vraagt dat we deze gevoelens erkennen, waardoor we kunnen veranderen.’
En tot slot nog een kleine tip uit de therapiekamer: ‘Nieuwe patiënten probeer ik los te weken van hun vanzelfsprekende blik op zichzelf of op de ander door iets onverwachts te zeggen. Als een kind met zijn ouders binnenkomt en de ouders kijken boos, dan complimenteer ik het kind dat hij feilloos aanvoelt dat zijn moeder boos is én tegelijk van hem houdt. Ik draai het script om en laat erkenning het eerste woord zijn.’ Dat is geen truc, maar een politiek gebaar. Een kans op een nieuw begin.
