Home Psyche Spoedcursus: Inspiratie
Psyche

Spoedcursus: Inspiratie

Wat is inspiratie eigenlijk? En wat inspireert ons? Vier filosofen over inspiratie in ons denken, de natuur en de kunst.

Door Michel Dijkstra op 19 augustus 2022

inspiratie Kant pianist Beeld Pauline Cremer

Wat is inspiratie eigenlijk? En wat inspireert ons? Vier filosofen over inspiratie in ons denken, de natuur en de kunst.

Cover van 09-2022
09-2022 Filosofie magazine Lees het magazine

Spreekbuis van het hogere

Plato (ca. 427-347)

Plato was geen kunstenaarsvriend. Tenminste, zo luidt de gangbare interpretatie. In zijn ideale maatschappij – beschreven in zijn late werk Het bestel – mogen dichters bijvoorbeeld niet meedoen, omdat zij zich met fraaie leugens bezighouden in plaats van naar de waarheid te zoeken. Ook met kunstschilders heeft Plato weinig op. Volgens hem is de zichtbare wereld namelijk een kopie van de hogere wereld van de Ideeën, waarop onze geest zich moet richten. Wie een schilderij van een tafel maakt, vervaardigt dan ook een kopie van een kopie – en dat leidt mensen niet tot inzicht.

Ruimte voor inspiratie lijkt er niet te zijn in het werk van de grote Griekse denker. Maar in zijn vroege dialoog Ion slaat Plato een heel andere toon aan. De deelnemers aan het gesprek zijn Socrates en Ion, een zogenoemde ‘rapsode’ – een rondtrekkende zanger – en expert in Homerus voordragen en interpreteren. Als Socrates vraagt hoe ver zijn vaardigheid reikt, antwoordt Ion dat hij uitsluitend Homerus kan declameren en becommentariëren. Waarom dit zo is, kan hij echter niet uitleggen. Socrates brengt vervolgens in dat Ions inzicht niet op kennis en kunde berust, maar ingegeven is door goddelijke inspiratie. Sterker nog: Ion is een doorgeefluik van een dichter die op zijn beurt ook gegrepen is door het goddelijke.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Socrates, of in elk geval de door Plato beschreven gelijknamige figuur, benadrukt dat dichters hun inspiratie uit een bron putten die voorbij de ratio ligt. ‘Hun eigen geest woont niet meer in hen’, maar de goden spreken door hen. Socrates vergelijkt een godheid treffend met een magneet, die een metalen ring – de dichter – aantrekt en tegelijkertijd magnetisch maakt. Deze ‘dichterring’ trekt op zijn beurt een andere ring aan, namelijk de voordrachtskunstenaar, die zijn inspiratie met het publiek deelt. Zo communiceert de godheid op indirecte wijze met het volk.

Ongrijpbare ontroering

Kamo no Chomei (1155-1216)

Op een herfstavond, als de lucht kleurloos is en er geen geluid klinkt, zijn we op de een of andere manier tot tranen toe geroerd. Waarom kunnen we niet uitleggen. Een ongevoelig persoon ziet niets bijzonders in zo’n schouwspel, maar bewondert alleen de kersenbloesems en de paarse herfstbladeren die direct in het oog springen.’ Met deze woorden beschrijft de middeleeuwse Japanse estheticus Chomei het fenomeen yugen. Dit lastig vertaalbare begrip omschrijft een diep mysterie, dat ons hart inspireert.

Volgens Chomei moet een kunstenaar – en dit is voor hem in de eerste plaats een dichter – op zoek gaan naar de verborgen schoonheid van de werkelijkheid. Een gedicht schrijven over ostentatief bloeiende kersenbloesems is makkelijk, maar mist verfijning. In plaats daarvan kan de kunstenaar zich beter laten inspireren door het onuitdrukbare van de dingen om hem heen. Daarbij gaat het niet om een hogere dimensie van de werkelijkheid, maar eerder om een ongrijpbare sensatie die de natuur in ons hart oproept, bijvoorbeeld de door Chomei genoemde verstilde herfstavond. Andere voorbeelden zijn aandachtig kijken naar de schaduw die de ene bamboetak op een andere werpt, of diep door de bossen zwerven zonder dat je wilt terugkeren.

Deze voorbeelden van yugen doen vermoeden dat alleen een Japanner deze bijzondere vorm van inspiratie kan ondergaan. Maar schijn bedriegt. Ook kijken naar een bootje dat aan de horizon verdwijnt of zien hoe een groepje vogels opgaat in de wolkenlucht kan ons hart in contact brengen met het diepe mysterie van de werkelijkheid. Op zo’n moment kunnen we proberen om deze sensatie in poëtische woorden te vatten, die bijvoorbeeld zowel de weidsheid als de kwetsbaarheid van onze schoonheidservaring duiden. Of we kunnen, wanneer de dichterlijke ader minder goed wil vloeien, onze yugen-inspiratie in een filosofische gedachtegang vangen.

Het enthousiaste genie

Immanuel Kant (1724-1804)

Genie is het talent, de ­natuurlijke gave, dat de kunst de regel voorschrijft.’ Met deze woorden omschrijft Immanuel Kant het hoogtepunt van menselijke creativiteit in zijn Kritiek van de oordeelskracht (1790). Hoewel Kant bekendstaat als een strikt rationele denker, zijn er in dit boek ook romantische tendensen aan te wijzen. Het eind van de achttiende eeuw staat immers in het teken van de opkomst van genieën zoals Ludwig van Beethoven, die met hun inspiratie de kunst definitief veranderen.

Opvallend aan Kants definitie van het genie is dat deze vanuit een volstrekte vrijheid creëert. We staan bijvoorbeeld versteld van de opening van Beethovens Vijfde Symfonie omdat we nog nooit eerder zoiets gehoord hebben. De mogelijkheden van het genre symfonie zijn door deze compositie opeens op ongehoorde wijze uitgebreid. Kant benadrukt dat een genie als Beethoven geen antwoord kan geven op de vraag hoe hij zo’n grootse compositie precies tot stand brengt. Hij weet niet hoe zijn eigen inspiratie werkt. Of, zoals Kant het zelf formuleert: ‘Het ligt niet in zijn vermogen om zijn ideeën naar believen uit te denken en anderen te leren hoe zij ook zo’n kunstwerk kunnen scheppen.’

Volgens Kant heeft deze ondoorgrondelijkheid van inspiratie te maken met de betekenis van het begrip ‘genie’: ‘Dit woord is afgeleid van “genius”, de leidende geest die je bij je geboorte meekrijgt.’ Wie enthousiast creëert, wordt door deze geest gegrepen, die spontaan originele ideeën ingeeft. Op die manier kun je de regels van de kunst in vrijheid naar je eigen hand zetten. Overigens heeft deze geest volgens Kant niets met een hogere macht te maken: het genie werkt met de genius van de natuur zelf.

Inspiratie als horzel

Hannah Arendt (1906-1975)

We zien de wind zelf niet, maar hij manifesteert zich en op een of andere manier voelen we hem naderen.’ Deze aan Socrates toegeschreven woorden worden door Hannah Arendt aangehaald in Het leven van de geest (1977), haar studie over de menselijke geest. Onder het kopje ‘Wat doet ons denken?’ onderzoekt zij het fenomeen ‘inspiratie’ via een analyse van Socrates’ leven en werk. Arendt stelt dat je om te weten wat denken is niet te rade moet gaan bij een vakfilosoof, maar juist bij iemand die in de praktijk denkt. En bij wie kun je dan beter terecht dan bij Socrates? Iemand als hij ervaart dat de inspiratie van het denken ‘het dagelijks leven steeds onderbreekt en omgekeerd’. Zo zie je hoe onze geest werkelijk werkt, buiten de studeerkamer.

Volgens Arendt zit Socrates dicht op de creatieve bron van het denken. Dit blijkt volgens haar uit zijn uitspraak dat hij ‘geen leer heeft’. Tegelijkertijd, ziet Arendt, zet hij iedereen om zich heen aan het denken. Arendt wijst erop dat Socrates zichzelf met allerlei beelden omschrijft, die verschillende aspecten van inspiratie belichten. Zo vergelijkt hij zichzelf met een horzel die een duttend paard wakker maakt, waarbij het paard staat voor een dogmatische geest die met zijn eigen bekrompenheid wordt geconfronteerd. Socrates noemt zichzelf ook een ‘vroedvrouw van de waarheid’. Cruciaal in deze beschrijving is volgens Arendt dat hij in mensen nieuwe inzichten geboren laat worden, maar zelf geen kind baart, oftewel geen eigen ideeën uitvent.

Ten slotte wordt Socrates door Plato omschreven als een sidderaal, die zijn gesprekspartners verlamt. Op het eerste gezicht lijkt dit beeld tegengesteld aan dat van de horzel, die zijn prooi juist opschrikt. Maar volgens Arendt is deze tegenstelling schijn, want Socrates benadrukt dat hij niet zelf zijn gesprekspartner verlamt, maar in dezelfde toestand van verlamming brengt die hij ervaart. Met andere woorden: wie gegrepen is door de inspiratie van het denken, ziet er vanbuiten misschien verlamd uit. Vanbinnen wordt hij echter overspoeld door eindeloze mogelijke antwoorden op levensvragen.