‘Improvisatie vereist dat je je houvast verliest’
Joris Roelofs (39) uit Amsterdam
is klarinettist en promoveert op improvisatie in de politiek en de kunst
‘Ik heb een paar keer les gehad van Lee Konitz, een beroemde saxofonist die nog met Miles Davis heeft gespeeld. Hij is een paar jaar geleden overleden. Konitz droeg het pure improvisatiestempel: elke keer dat hij speelde wilde hij iets geheel nieuws doen. Tijdens de lessen zei hij dat ik af en toe verviel in vaste patronen. Vanilla fudge, noemde hij dat. Die term had hij van trombonist en componist Bob Brookmeyer. Hij bedoelde ermee: iets waar je heel makkelijk je vinger in kunt dippen. Vanilla fudge levert gelijk bevrediging op als je het even niet meer weet.
Als je intuïtie ziet als afgaan op je gevoel, kom je al snel in die vanilla fudge terecht. Misschien zegt je gevoel wel om altijd op safe te spelen. Dat zou van intuïtie dan maken: de neiging om het veilige op te zoeken. Cruciaal in de improvisatiepraktijk is juist het overwinnen van angst. Dat je je houvast durft te verliezen en denkt: ik kijk wel waar ik terechtkom.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Improvisatie is een ambacht. Je hebt veel techniek en kennis nodig, over wat grote muzikanten uit het verleden hebben gedaan en van de jazz standards. Er wordt verwacht dat je enerzijds veel af weet van de traditie en dat je anderzijds iets nieuws creëert. In die zin is improvisatie een beetje paradoxaal. Improviseren gaat om contingentie: dat wat niet vastligt. Dus niet een script opvolgen of bladmuziek klank na klank naspelen. Om goed te kunnen improviseren moet je muzikale intuïties opbouwen; je moet aanvoelen wanneer je iets wel of niet moet doen en wanneer het tijd is voor rust.
Hoe je die intuïties ontwikkelt? Herhaling. Heel veel spelen, en de mist in gaan.’
‘Je kunt je intuïtie trainen’
Margot Brouwer (33) uit Amsterdam
is sterrenkundige en werkt aan een boek over Spinoza en natuurwetenschap
‘In de natuurkunde gebeuren veel tegen-intuïtieve dingen. Zo kunnen ruimte en tijd volgens Einsteins relativiteitstheorie vervormen en stelt de kwantummechanica dat deeltjes op twee verschillende plekken tegelijk kunnen zijn. Onze intuïtie is gebaseerd op het dagelijks leven, maar de relativiteitstheorie en de kwantummechanica – de twee grootste theorieën van de natuurwetenschap – werken heel anders dan onze alledaagse wereld.
Bij intuïtie denk ik aan Spinoza. Volgens hem zijn er drie soorten kennis. Het laagste soort noemt hij verbeelding. Die kennis doen we toevallig op door ervaringen, meningen en dingen die we zien in het dagelijks leven. Het is een soort passieve kennis, die niet waar hoeft te zijn. Ongetrainde intuïtie is gebaseerd op die verbeelding.
Het tweede soort kennis volgens Spinoza is de ratio. Met de ratio probeer je zo objectief mogelijk kennis te vergaren. Dit is hoe wetenschap werkt. Het is betrouwbare kennis die je opdoet via experimenten, systematische observaties en logisch redeneren. Dat vereist een hoop werk. De derde en hoogste vorm van kennis noemt Spinoza intuïtie: bij deze vorm heb je in een flits toegang tot ware kennis.
Waarom noemt Spinoza dit nu de hoogste vorm van kennis? Als we kijken naar de kwantummechanica en de relativiteitstheorie zijn er duidelijk situaties waarin onze intuïtie niet werkt. Toch kun je je intuïtie trainen. Als je jezelf maar lang genoeg onderdompelt in deze nieuwe wereld met contra-intuïtieve wetten, past je intuïtie zich aan die nieuwe wereld aan. Met de ratio kun je je intuïtie zodanig trainen dat je over dat derde kennissoort beschikt. Dan denk je: als ik dit experiment doe, verwacht ik dat er dit uit komt. Met dat derde kennissoort, de getrainde intuïtie, kun je hypotheses opstellen en voorspellingen doen.
In de natuurwetenschap moet je die hypothese met behulp van de ratio controleren. En dan maar hopen dat je intuïtie blijkt te kloppen.’
‘In je darmen zit evenveel kennis als in je hoofd’
Jaring Brunia (37) uit Raerd
is een biologisch-dynamische boer
‘Stel, ik moet kiezen welk voer ik voor mijn koeien wil gebruiken. Dan kan ik naar allemaal cijfertjes kijken, over de voedingswaarde of de hoeveelheid eiwit, maar eigenlijk heb ik dan geen idee waar ik naar kijk. Als ik datzelfde voer in mijn handen heb en ik knijp erin en ruik eraan, weet ik precies wat ik ermee kan. Dat heb ik geleerd door me open te stellen voor wat de natuur ons probeert te vertellen, veel te observeren en ook gewoon logisch na te denken. Toch dat stukje boerenverstand.
Ik was een jaar of 24 toen ik begon als boer. Ik was opgegroeid op een boerderij, maar wist eigenlijk niets van landbouw. Toen ik me hierin verdiepte, dacht ik: waar zijn we mee bezig? Als je bijvoorbeeld kunstmest op het land strooit om het gras te laten groeien, maak je de bodem hiervan afhankelijk. Ik vond dat volstrekt onlogisch. Mijn onderbuikgevoel vertelde me dat de toekomst niet bij dat soort landbouw zou liggen.
Doordat ik nieuw in de landbouw kwam, kon ik met een frisse blik kijken naar het boerenbedrijf. Wat als we stoppen met kunstmest en krachtvoer? En als we de helft minder koeien gaan melken? Door mijn intuïtie te volgen en niet te doen wat iedereen al deed, kon ik het anders aanpakken. Ik besloot te “boeren met de natuur”; ik wilde met mijn boerderij een ecosysteem kopiëren.
Hoe die intuïtie werkt? Dat weet ik niet. In de westerse wereld willen we altijd kunnen bedenken waarom iets werkt en willen we alles kunnen uitrekenen. Maar in je darmen zit evenveel kennis als in je hoofd. Ik heb geleerd te luisteren naar mijn onderbuik: als iets niet goed voelt, heeft dat vast een reden. Mijn lichaam probeert mij dan iets te vertellen.’
‘Je voelt: hier klopt iets niet’
Erik Stolper (72) uit Harderwijk
is gepensioneerd huisarts en promoveerde op het pluis/niet-pluisgevoel
‘Een huisarts vertelde mij eens dat een jongen van een jaar of achttien op een late vrijdagmiddag zijn praktijk binnenkwam met keelpijn. Wat is dat nou voor onzin, dacht de arts. Kom je hier alleen maar voor een beetje keelpijn? Hij dacht eraan om de jongen weg te sturen met paracetamol, maar ergens voelde hij: hier klopt iets niet. Hij keek in zijn keel, luisterde naar zijn hart en longen, en voelde zelfs even aan zijn buik om te kijken hoe het zat met zijn lever en milt. Dat laatste doe je nooit bij keelpijn. De huisarts vond een vergrote milt en stuurde hem naar het ziekenhuis.
Deze dokter wist op het moment zelf niet waar zijn gut feeling vandaan kwam. Dat is hoe het niet-pluisgevoel werkt. Je voelt intuïtief: hier klopt iets niet. Je weet niet waarom je dit denkt of wat er dan niet klopt, maar je weet wel dat je moet uitzoeken waarom je ongerust bent.
Het pluis/niet-pluisgevoel is een onbewust denkproces, maar het is wel gebaseerd op echte kennis. We hebben allemaal een kennisnetwerk en binnen dat netwerk kunnen we heel snel relevante kennis mobiliseren. Dat noemen we niet-analytisch denken, waarvan het pluis/niet-pluisgevoel onderdeel is. Je kunt dezelfde kennis ook op een trage manier naar boven halen door rationeel na te denken. Beide manieren van denken interacteren met elkaar, ze controleren elkaars uitkomsten.
De medische intuïtie is een van de instrumenten die een huisarts heeft. Die werkt als een soort kompas. Of die intuïtie altijd klopt doet er eigenlijk niet toe. Het gaat erom dat je ernaar luistert en ernaar handelt. Het moet ertoe leiden om verder te denken, andere vragen te stellen en beter te gaan kijken.
Dat deed de huisarts van de achttienjarige jongen ook; de jongen bleek leukemie te hebben.’