‘Ik draag een stuk van het geweld altijd bij me’
Jason Bhugwandass (26) uit Amsterdam
kampt met PTSS door een verleden met huiselijk geweld en geweld in de jeugdzorg. Hij zet zich als ervaringsdeskundige in om de gesloten jeugdzorg af te schaffen.
‘Als kind leefde ik toe naar een situatie zonder geweld. Maar door PTSS [posttraumatische stressstoornis, red.] blijf ik alles herbeleven. Het geweld dat zich eerst buiten mij afspeelde, speelt zich nu in mezelf af. Als het geweld buiten je is, kun je ervan weglopen. Maar als het in je zit, dan zit je eraan vast.
Ik draag altijd een stuk van het geweld bij me, omdat mijn hoofd niet stopt met het herhalen van situaties die allang voorbij zijn. Eén dag huiselijk geweld is zelden één dag huiselijk geweld. Misschien maak je het wel nog duizenden keren mee. Mensen zeggen wel eens: maar het is niet echt. Maar als ik het elke dag ervaar, maakt het dan nog uit of het echt is of niet?
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Als ik thuis een geweldsincident had meegemaakt, ging ik naar mijn kamer om te snijden. Zelfbeschadiging was voor mij een manier om mijn spanning te reguleren; het had een functie. Door het snijden kwam ik in de gesloten jeugdzorg terecht. Daar werd van het snijden een hoofdprobleem gemaakt in plaats van een uiting van onderliggende problematiek. Als ik sneed werd ik gefixeerd – dat betekent tegen de grond gedrukt. Stel je voor: je bent een kind en zes volwassenen duwen je tegen de grond. De reactie op zelfbeschadiging was dus nóg meer geweld!
Tegen de grond duwen noemen ze in de zorg fixeren, een isoleercel heet een chill out; door verhullende taal te gebruiken wordt geweld in de zorg niet meer herkend als geweld. Terwijl het allemaal op hetzelfde neerkomt. Erger nog eigenlijk; thuis ben ik nooit door zes volwassenen tegen de grond gewerkt. Geef me dan maar een stoot.
Door de jeugdzorg werd het snijden alleen maar erger. Wat me geholpen heeft is om het niet meer als destructief te zien. Ik zie het als een noodmiddel: als het heel slecht met me gaat mag ik erop terugvallen. Ik mag mezelf pijn doen. Vanaf het moment dat ik die afspraak met mezelf maakte, is het snijden enorm afgenomen. De acceptatie die ik daarin heb gevonden helpt.’
‘Door de shock zie je soms het verhaal niet meer’
Eddy van Wessel (59) uit Timanshyttan (Zweden)
is oorlogsfotograaf. Over zijn verslag van de oorlog in Oekraïne is vanaf eind september 2024 t/m augustus 2025 de tentoonstelling War Stories. Ukraine Up Close te zien in het Nationaal Militair Museum in Soesterberg.
‘In een landschap zie je tussen de struiken dode Russische soldaten liggen. Ze liggen er al lang; ze zijn overwoekerd door takken en planten. Sommige lichamen zie je al bijna niet meer. Met deze serie beelden, die ik The Enemy heb genoemd, probeer ik te laten zien wat het proces van ontmenselijking is in een oorlog. Wat doet oorlog met hoe je de ander ziet? Waar je vooral op moet letten als oorlogsfotograaf is dat een beeld context heeft. Waarom is er geweld? Wat gebeurt hier en waarom? Zonder context gaat het vooral om een shockeffect. Dat raakt mensen minder, want je kunt je als kijker dan minder goed in het beeld verplaatsen.
Of ik situaties te gruwelijk vind om vast te leggen? Nee, het is niet aan mij om te filteren. De foto móét gemaakt worden. Maar er zijn wel foto’s die een gevoel of gebeurtenis niet goed overbrengen. Dat is vooral op beelden met lichamen. Als ik beelden maak van lichamen die op straat liggen, lichamen die in een verre staat van ontbinding zijn, dan neemt dat visuele aspect de overhand. Je kijkt als toeschouwer vooral nog naar het ranzige van zo’n lichaam, terwijl het in essentie dezelfde foto is als het lichaam in het veld dat overgroeid is door takken. Toch is het visueel een andere ervaring. De toeschouwer ziet het verhaal niet meer.
Ik kijk door mijn werk door een donkerdere bril dan anderen, omdat ik besef dat de mensheid iets in zich heeft dat onze verschrikkelijkste voorstellingen te boven gaat. Geweld heeft geen grenzen, het heeft geen rem. De grenzen die wij onszelf opleggen, de morele kaders waarin wij leven, vallen allemaal weg in een oorlog. We zijn allemaal tot het ergste in staat. Een eng idee? Ja, of een geruststelling. Het betekent dat de mensen die oorlog voeren niet zo heel anders zijn dan wij. En dat wij een enorme verantwoordelijkheid hebben om het geweld waar we toe in staat zijn te kanaliseren.’
‘Geweld geeft me een adrenalinekick’
John Jonkers (61) uit Utrecht
behoort tot de eerste generatie van Bunnikside, een groep FC Utrecht-hooligans, en is loodgieter.
‘Ik stond bekend als John Ketting. Met een fietsketting sloeg ik supporters van de tegenpartij. Er is een foto van mij waarop ik met een fietsketting een Ajax-supporter achternazit. Wat geweld me op zo’n moment brengt? Het is een adrenalinekick.
We waren eens in De Meer, het oude stadion van Ajax, en de Ajax-supporters kwamen het veld op. Maar zodra wij over het hek klommen, renden ze heel hard terug naar hun eigen vak. Dan voel ik me trots. Als het echt losgaat, is dat bijna orgastisch. Het is echt kicken. Vooral als de politie moet wegrennen, dat vind ik geweldig.
Ik vergelijk het weleens met brood en spelen. Je moet zorgen dat je wat te doen hebt. In de volkswijken, waar het hooliganisme is begonnen, geldt de wet van de sterksten. Als je in Sterrenwijk woonde, waar ik geboren en getogen ben, leerde je vanzelf vechten. Ik kwam ooit eens huilend bij m’n vader thuis, omdat andere jongens me hadden geslagen. Hij gaf me een stok en zei: “Terugslaan.” Dat is de cultuur.
Ik ben vrij vaak bij de rechtbank geweest vanwege geweldsincidenten. Op een gegeven moment vroeg de rechter mij of ik ervan heb geleerd dat een jongen door mij zes weken door een rietje heeft moeten eten. Ja, zei ik, maar niet op de manier waarop nu wordt gedoeld; die jongen daagt mij nooit meer uit.
In mijn periode met de ouwe jongens was er wel een code. Een soort ongeschreven wet. Als iemand gestrekt ligt, stap je over hem heen. Dan ga je hem niet nog een paar trappen na geven. Ik vind dat je, ondanks alles, wel respect moet hebben voor je tegenstander. Je kan hooliganisme als een hobby zien. Sommigen gaan bowlen, wij gaan vechten.’
‘De grootste vijand ben je zelf’
Henk Oosterling (72) uit Rotterdam
is filosoof en werd in 1983 Nederlands kampioen kendo (Japans zwaardvechten). In 2008 richtte hij Rotterdam Vakmanstad op, een lesprogramma waar kinderen les krijgen in onder andere judo, aikido en filosofie.
‘In de Japanse krijgskunst ben je niet alleen bezig met je vijand te vernietigen, maar vooral met jezelf te vernietigen. De grootste vijand ben je zelf. Het eerste dat je moet leren in een gevecht is om de ander niet te over- of onderschatten. Jezelf over- of onderschatten is nog veel erger, dan is het zo afgelopen met je. Het ego dat anticipeert of terugblikt, dat gaat nadenken of het gas thuis wel uitgedraaid is, dat bang is of zichzelf overschat – dat ego mag niet meer in de weg staan.
Of vechtsport een vorm van geweld is? Kijk, als je iemand op z’n bek ramt, is het nogal simpel: dat is geweld. Van explosief en ongereguleerd geweld is geen sprake binnen vechtsport. Het geweld in vechtsport is gestileerd, het wordt gereguleerd via technieken. Wat je bij vechtsporten leert is om je centrum te bewaren. Dat centrum zit niet je hoofd, het gaat erom dat je lichaam gaat denken.
Hoe je dat doet? In 1980 en 1981 ging ik naar Japan om kendo te leren: de weg van het zwaard. Duizenden keren maak je dezelfde beweging in verschillende contexten. Je leert het zwaard op allerlei manieren te hanteren, en dat herhaal je en herhaal je, totdat het zo in je lichaam gaat zitten, dat het lichaam vanzelf gaat reageren. Jij denkt niet meer, maar je lichaam. Dat denkende lichaam heet ook wel shin of kokoro.
Deze eenheid van lichaam en geest concentreert zich bij kendo in het zwaard. Het zwaard is het kruispunt van lichaam en geest: de Japanners zeggen dat het zwaard zélf denkt. Dan is het ego weg. Vervolgens kom je thuis, en ga je nadenken over die zorgen die je in je leven hebt of de taken die je nog moet doen: het ego komt weer terug. De truc is dan om het zwaard in te zetten zonder het zwaard. Het beste gevecht is het gevecht waar het zwaard in de schede blijft.’