Steeds wanneer Montaigne zich ertoe zette een boek daadwerkelijk door te nemen, vergat hij naar eigen zeggen onmiddellijk bijna alles wat hij had gelezen. ‘Het verstand functioneert ternauwernood zonder het buitengewoon nuttige werktuig van het geheugen,’ schreef hij, maar ‘het mijne is als een vergiet’.
Hij gaf toe dat dit hem ergerde. Het was hinderlijk dat hij zijn interessantste ideeën vergat, alleen maar omdat ze hem invielen tijdens het paardrijden en hij geen papier bij zich had om ze op te schrijven.
Montaigne nam het vaak op voor mensen met een slecht geheugen. Zo voelde hij zich ‘verontwaardigd’ en ‘persoonlijk verbolgen’ toen hij een verhaal las over Lyncestes, die zich gedwongen zag zich voor een heel leger te verdedigen nadat hij was beschuldigd van samenzwering tegen Alexander de Grote. Lyncestes leerde een redevoering uit het hoofd, maar toen hij die probeerde af te steken, kon hij maar een paar woorden uitbrengen, voor hij in de war raakte en de rest ervan hem ontschoot.
Terwijl hij wanhopig stond te stamelen, verloren enkele soldaten hun geduld en doorboorden hem met hun speren. Ze dachten dat zijn onvermogen om te spreken zijn schuld bewees. ‘Dat noem ik nog eens redeneren!’ riep Montaigne uit. Het bewees slechts dat als een overbelast geheugen onder druk komt te staan, het als een schichtig paard bang wordt voor wat het moet dragen en dat van zich afwerpt.
Geheugenkunst
Ook wanneer iemands leven niet op het spel stond, was een toespraak uit het hoofd leren niet per se een goed idee. Meestal was het plezieriger om iemand spontaan te horen spreken. Wanneer Montaigne zelf in het openbaar moest spreken, probeerde hij ongedwongen over te komen en gebruikte hij ‘toevallige, onbestudeerde, als door het moment zelf ingegeven gebaren’. Wat hij met name vermeed, was het opsommen van punten (‘Ik zal nu zes mogelijke benaderingen bespreken’), omdat het vervelend en riskant was: waarschijnlijk ging je er ofwel een paar vergeten, ofwel er uiteindelijk te veel van opnoemen.
Soms vergat hij informatie juist omdat die belangrijk of interessant was. Op een keer had hij het geluk een groep Tupinambá te ontmoeten, die door Franse kolonisten waren meegenomen uit Brazilië. Gretig luisterde hij naar hun antwoorden op de vraag wat ze van Frankrijk vonden. Ze maakten drie opmerkingen, die allemaal fascinerend waren – maar toen hij in zijn Essays verslag wilde doen van het gesprek, kon hij zich er maar twee herinneren. Andere missers waren erger. In een gepubliceerde brief waarin hij de dood van La Boétie beschreef – de man van wie hij het meeste had gehouden – bekende hij dat er wellicht een aantal laatste handelingen en afscheidswoorden van zijn vriend waren die hij zich niet meer kon herinneren.

Spoedcursus: vergeten
Door dergelijke tekortkomingen toe te geven, tartte Montaigne rechtstreeks het renaissance-ideaal van redenaarskunst en welsprekendheid, dat inhield dat goed kunnen denken gelijkstond aan goed kunnen spreken, en dat iemands spreekvaardigheid afhing van de mate waarin hij zijn redeneringen kon onthouden en optooien met sprankelende citaten en voorbeelden. Mensen die zich wijdden aan de geheugenkunst, of ars memoriae, leerden technieken aan om urenlange redeneringen aan elkaar te rijgen en werkten die technieken zelfs uit tot een heel programma voor filosofische zelfverbetering. Montaigne voelde daar helemaal niets voor.
Welwillende leegte
Sommigen van zijn eerste lezers weigerden te geloven dat Montaignes geheugen werkelijk zo slecht was als hij beweerde. Dit irriteerde hem zo dat hij er in de Essays over klaagde. Maar twijfelaars bleven erop wijzen dat hij zich bijvoorbeeld citaten uit zijn lectuur probleemloos kon herinneren. Hij was ofwel minder lek dan hij voorgaf, ofwel minder lui, want als hij zich die citaten niet kon herinneren, moet hij ze hebben opgeschreven. Sommige mensen werden hier ronduit boos over. Dichter Dominique Baudier, een jongere tijdgenoot van hem, zei dat Montaignes klachten over zijn geheugen zowel zijn ‘misselijkheid als lachlust’ opwekten – een extreme reactie. De zeventiende-eeuwse filosoof Malebranche vond dat Montaigne tegen hem loog: een zware aantijging tegen een schrijver die eerlijkheid hoog in het vaandel had staan.
Deze aantijging was niet uit de lucht gegrepen. Montaigne herinnerde zich zeker meer dan hij toegaf. Het is heel gewoon wanneer mensen zich door hun geheugen in de steek gelaten voelen: het maakt deel uit van de onvolmaakte menselijke staat. Een ongedisciplineerd geheugen is ook precies wat we kunnen verwachten vanuit Montaignes vrije opvoeding en zijn weerzin om zichzelf iets op te leggen. Ook kan zijn ogenschijnlijke bescheidenheid over dit onderwerp worden opgevat als een subtiele aanspraak op deugden die hij belangrijker vond. Ironisch genoeg was een daarvan eerlijkheid. Volgens een oud gezegde zijn mensen met een slecht geheugen slechte leugenaars. Als Montaigne te vergeetachtig was om verhalen correct te kunnen onthouden, moest hij wel de waarheid spreken.
Verder hield zijn gebrekkige geheugen zijn toespraken kort en zijn anekdotes bondig, omdat hij lange teksten niet kon onthouden, en stelde het hem in staat om scherp te oordelen. Mensen met een goed geheugen hebben een volgepropte geest, maar omdat zijn hersenen zo heerlijk leeg waren, kon niets zijn gezonde verstand in de weg staan. Ten slotte vergat hij elke blijk van afkeuring van anderen algauw, en daarom koesterde hij nauwelijks gevoelens van wrok. Kortom: hij presenteerde zichzelf als iemand die op een deken van welwillende leegte door de wereld zweefde.
Vlagen verleden
Als hij het wilde, leek Montaignes geheugen wel goed te werken bij de reconstructie van persoonlijke ervaringen, zoals zijn ongeluk bij het paardrijden. In plaats van ze om te zetten in keurige, oppervlakkige anekdotes haalde hij zijn gevoelens van binnenuit terug – niet volmaakt maar het scheelde niet veel. De negentiende-eeuwse psycholoog Dugald Stewart theoretiseerde dat Montaignes gebrekkige controle over zijn geheugen hem bedrevener maakte in zulke taken. Montaigne was afgestemd op het soort ‘onvrijwillige’ herinneringen die Proust later zouden fascineren: de vlagen verleden die onverwacht het heden binnendringen, misschien in reactie op een lang vergeten smaak of geur. Zulke momenten lijken alleen mogelijk binnen een oceaan van vergetelheid, een passende stemming en voldoende vrije tijd.

Het ‘diepe ik’ bij Proust
Montaigne hield er zeker niet van zich in te spannen. ‘Ik moet er achteloos een beroep op doen,’ zei hij over zijn geheugen. ‘Het is mij dienstig als het zo uitkomt, niet als het mij uitkomt.’ Elke poging om iets doelbewust terug te halen deed het gezochte verder terugwijken. Omgekeerd, zo merkte hij, herinnerde hij zich een voorval des te beter na een bewuste poging het te vergeten.
‘Wat ik van nature zonder enige moeite doe, lukt mij niet meer zodra ik dit uitdrukkelijk aan mijzelf voorschrijf en opleg.’ Zijn geheugen zijn eigen weg te laten gaan maakte deel uit van zijn algemene instelling om zijn handelen door te natuur te laten leiden. In zijn jeugd had dit tot resultaat dat hij vaak een luilak en nietsnut leek, en in tal van opzichten was hij dat waarschijnlijk ook. Hoewel zijn vader bleef proberen hem te motiveren, schreef hij, bleek hij ‘zo loom, slap en slaperig te zijn dat niemand mij uit mijn lethargie kon halen, zelfs niet om te spelen’.
Slaapmuizen
Naar eigen oordeel verstreken zijn dagen niet alleen in ijdelheid, maar was hij ook traag van geest. Zijn intelligentie was niet in staat om ook maar in het geringste denkprobleem door te dringen: ‘Ik raak al verstrikt in de meest onbeduidende spitsvondigheid. Van spelen waar de geest aan te pas komt (schaken, kaarten, dammen, enzovoort) begrijp ik slechts de meest elementaire regels.’ Zijn verstand ‘werkte langzaam’, zijn ‘bevattingsvermogen was traag’ en ‘zijn voorstellingsvermogen zwak’, wat allemaal nog werd verergerd door zijn gebrekkige geheugen. Alle tezamen sluimerden zijn vermogens zachtjes snurkend voort: hij wekt de indruk dat er in zijn hersenen een theevisite wordt gehouden waar alle gasten slaapmuizen zijn.
Maar ook dit had zo zijn voordelen, want zodra hij iets had begrepen, begreep hij het ook grondig. Zelfs als kind, zegt hij, ‘keek ik goed om mij heen’. Bovendien gebruikte hij zijn trage manier van doen doelbewust als dekmantel om allerlei ‘vermetele ideeën’ en onafhankelijke meningen onder te verbergen. Vanwege zijn ogenschijnlijke bescheidenheid kon hij aanspraak maken op iets belangrijkers dan snel begrip: een weloverwogen oordeel.
Montaigne zou goed model kunnen staan voor de moderne beweging van de ‘onthaasting’, die zich sinds haar aanvang eind twintigste eeuw heeft verbreid (natuurlijk op een ontspannen manier) en die tot een soort cultus is geworden. Net als Montaigne maken de aanhangers ervan traagheid tot een moreel principe. De tekst die aan de beweging ten grondslag ligt, is de roman Die Entdeckung der Langsamkeit van Sten Nadolny. Daarin wordt het leven van poolreiziger John Franklin beschreven, een man wiens natuurlijke tempo van leven en denken wordt geschetst als dat van een bejaarde luiaard na een langdurige massage en een pijp opium. Als kind wordt Franklin uitgelachen, maar in het hoge Noorden ontdekt hij de omgeving die volmaakt bij zijn aard past: een plaats waar hij de tijd kan nemen, waar heel weinig gebeurt en waar het belangrijk is om eerst na te denken alvorens tot handelen over te gaan.
Nog lang na de publicatie van Die Entdeckung der Langsamkeit in 1983 in Duitsland bleef het een bestseller. Het werd zelfs aangeprezen als een handboek voor alternatief management. Intussen bracht Italië de Slow Food-beweging voort, die begon als protest tegen een vestiging van McDonald’s in Rome, maar die zich ontwikkelde tot een complete filosofie van het goede leven.
Fanatisme
Montaigne zou dit allemaal heel goed hebben begrepen. Voor hem leidde traagheid tot wijsheid en tot een geest van gematigdheid, die opwogen tegen het fanatisme en de excessen die in zijn tijd Frankrijk in hun greep hielden. Gelukkig was hij van nature immuun voor beide: hij was niet geneigd zich te laten meeslepen door de geestdrift waar anderen vatbaar voor waren. ‘Zelf voel ik mij niet gauw hevig bewogen, en ik kom, net als een zwaar, plomp voorwerp, bijna nooit van mijn plaats,’ schreef hij. Als hij eenmaal zijn standpunt had bepaald, kon hij gemakkelijk weerstand bieden aan intimidatie, want van nature ‘was ik volstrekt niet in staat me te onderwerpen aan macht en geweld’.
Net als bij de meeste andere dingen rond Montaigne is dit maar een deel van het verhaal. Als jongeman kon hij wel degelijk zijn zelfbeheersing verliezen en was hij rusteloos. In de Essays zegt hij: ‘Ik weet niet wat mij moeilijker valt, mijn geest of mijn lichaam op één plaats te laten vertoeven.’ Misschien speelde hij alleen voor luilak als het hem uitkwam.
‘Vergeet een groot deel van wat je hebt geleerd’ en ‘Wees traag van geest’ werden Montaignes twee meest favoriete antwoorden op de vraag hoe te leven. Ze gaven hem de vrijheid om oordeelkundig in plaats van oppervlakkig te denken, boden hem de ruimte om de fanatieke denkbeelden en het dwaze bedrog waar anderen in verstrikt raakten te vermijden, en lieten hem zijn eigen gedachten volgen, waarheen ze ook leidden – en dat was alles wat hij werkelijk wilde.
Traagheid van geest en vergeetachtigheid konden worden gecultiveerd, maar Montaigne dacht dat hij het geluk had dat ze hem aangeboren waren. Zijn neiging om zijn eigen gang te gaan werd al duidelijk toen hij nog heel jong was, en ging vergezeld van een verbazingwekkend zelfvertrouwen.
‘Ik herinner mij dat men sinds mijn prilste kinderjaren in mijn houding en gebaren iets zag dat duidde op ijdelheid en dwaze trots,’ schreef hij. De verwaandheid was oppervlakkig: hij was er niet van doortrokken, maar er slechts lichtjes mee ‘besprenkeld’. Maar door zijn innerlijke onafhankelijkheid bleef hij onverstoorbaar. De jonge Montaigne was altijd bereid om voor zijn mening uit te komen, maar ook om anderen te laten wachten op wat hij te zeggen had.
Dit is een bewerkte voorpublicatie uit Hoe te leven. Of het leven van Montaigne in een vraag en twintig pogingen tot een antwoord van Sarah Bakewell, dat op 18 juli 2024 is verschenen bij uitgeverij Ten Have.

Hoe te leven. Of het leven van Montaigne in een vraag en twintig pogingen tot een antwoord
Sarah Bakewell
Ten Have
320 blz.
€ 24,99