Home Michel Serres: ‘Filosofen zijn de huisartsen van het cognitieve’

Michel Serres: ‘Filosofen zijn de huisartsen van het cognitieve’

Door Martin Legros op 21 augustus 2019

Michel Serres: ‘Filosofen zijn de huisartsen van het cognitieve’
Cover van 09-2019
09-2019 Filosofie magazine Lees het magazine

Vertaling: Bruno Roussel

Waar houdt de filosofie zich mee bezig? Met alles, meende de onlangs overleden Franse filosoof Michel Serres. Met wetenschappen, met het lichaam, met de wereld, met bloemen, met de wolven en de lammetjes.


Beeld: Hollandse Hoogte

In Éloge de la philosophie en langue française (Fayard, 1995) stelt Michel Serres een eenvoudige, maar diepgaande vraag: ‘Waar ben ik nu, ik die denk?’ Het is een vraag die de filosoof ertoe brengt een soort geografie van het brein uit te werken, waar ideeën als plattegronden zijn, die ons toelaten de weg te vinden in het labyrint van het leven. Maar opgelet, waarschuwt Serres: laten we niet gaan geloven, zoals Descartes, dat een eenvoudige en evidente methode, het volgen van een rechte lijn bijvoorbeeld, voldoende is om onze weg uit te stippelen. Hoe vinden we dan wel de weg? Dat is de vraag die we hem enige tijd geleden stelden, midden in het Parijse Bois de Vincennes. Tussen de bomen, het struikgewas en langs kronkelende paden, gaf de filosoof ons een belangrijke les in oriëntatie.

 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In zijn Discours de la méthode nodigt Descartes diegenen uit, die verdwaald zijn in een bos, om ‘steeds zo recht mogelijk naar eenzelfde kant te stappen.’ Het gaat hier om vastberadenheid, om het in staat zijn een bepaalde lijn te volgen, zelfs wanneer twijfel ons overvalt. Volgens u is deze ogenschijnlijke evidentie slechte raad. Waarom?
‘Wanneer je in een bos bent, staan er overal bomen, wordt je zicht door takken en bladeren belemmerd, is de ondergrond oneffen, enzovoort. Een rechte lijn gaat van één boom naar een andere, en van daar naar een volgende. Er bestaat sowieso een hoek tussen deze twee lijnen! Maar je kunt dit niet inschatten. In een bos bestaat de weg die je aflegt uit opeenvolgende segmenten, waarvan je nooit zeker kunt zijn dat ze lijnrecht zijn. Je zou de poolster moeten kunnen volgen – maar dan zou het dus nacht moeten zijn en mag het bos niet te dichtbegroeid zijn. De raadgeving van Descartes werd door iemand geformuleerd, die nooit verdwaald is … En die niet eens weet wat een bos is. Zijn methode is dus nutteloos. Verdwalen betekent juist dat men die rechte lijn niet meer kan volgen. Verder verwart hij de ruimte met een meeteenheid van ruimte, met de metriek zelf.’

We zijn hier vandaag in een bos, in Vincennes. Welke raad zou u ons geven, mochten we verdwalen? Hoe kunnen we een kaart ontwikkelen, die relevanter is dan die van Descartes?
‘Hoe lang is de Bretonse kust, van Mont Saint-Michel tot Nantes? Enkele honderden kilometers. Maar dan rekenen we enkel van het ene tot het andere geografische meetpunt, zonder rekening te houden met de boog tussen beide. Hoe nauwkeuriger we willen zijn, hoe meer bogen er zijn, tot in de moleculen zelf … De lengte – de “fractals” – kan oneindig zijn. Een kaart tekenen, dat is een boodschap op een ondergrond aanbrengen. Die ondergrond kan regelmatig en effen zijn, zoals de ondergrond die Descartes bedacht. Maar als ik de boodschap op een zakdoek teken, die ik vervolgens in mijn zak steek, dan zal die tekening er helemaal anders uitzien. Het gaat om dezelfde tekening, maar deze is dankzij de gewijzigde ondergrond veranderd. Zo heeft men de topologie uitgevonden: teken een cirkel, plooi hem en je krijgt een acht; plooi een papieren band, plak de twee uiteinden aan elkaar en je krijgt een Möbiusband. Voor we een kaart tekenen, moeten we aan de ondergrond denken. Tussen twee haakjes, heb ik u al over mijn grootmoeder verteld?’


Uw grootmoeder? Was die ook in een bos verdwaald?
‘Nee, ze was verlamd, en ik bezocht haar graag. Als ik bij haar arriveerde, rolde ze me met haar rolstoel tegemoet. Ze zat dus eigenlijk in een metrische ruimte: er was een afstand tussen haar en mij, die ze overbrugde om bij me te komen. Maar ze zag niet zo goed meer, en keek me telkens door haar bril aan en zei: “Je bent gegroeid, Michel, je bent veranderd.” Ze bekeek me dan niet meer vanuit een metrische ruimte maar vanuit een perspectief. En verder, terwijl ze tegen me sprak, was ze altijd aan het breien, ze maakte rechte en averechtse steken zonder naar haar handen te kijken. Haar vingers bevonden zich in een topologische ruimte van de tast, zoals de wiskundige Henri Poincaré stelde. Mijn grootmoeder leefde dus eigenlijk in drie ruimtes: een Cartesiaanse voor wat haar rolstoel betreft, een Leibniziaanse voor haar perspectief, en die van Poincaré voor haar breiwerk. Vandaag zitten we allemaal in de situatie van mijn grootmoeder. Wanneer we op straat naar een vriend, die ons op een terrasje opwacht, toe wandelen, tokkelend op onze telefoon, dan bewegen we ons in verschillende, simultane ruimtes.’

Als we onze smartphone inschakelen en Google Maps ­activeren, zien we onmiddellijk waar we zitten. Zitten we nu dan in een nieuwe ruimte?
‘Toen Gagarin, de Russische kosmonaut, zijn eerste ruimtewandeling ging uitvoeren, werd ik uitgenodigd om dit evenement op de televisie te becommentariëren. Ik heb toen gezegd: “Hij is vertrokken”, hij heeft voor het eerst de aarde verlaten om deze van buitenaf te aanschouwen. Samen met hem is het de hele mensheid die eropuit trekt, die de bodem verlaat, waar ze haar hele bestaan aan verbonden geweest is. Maar, ik heb óók gezegd: “Hij is niet vertrokken.” Waarom? Omdat weggaan altijd iets anders betekend heeft. Als een zeeman weg was, dan was hij afwezig en stil gedurende weken of maanden. Zijn vrouw wachtte hem op, zonder exact te weten wanneer hij terug zou zijn. Gagarin echter, die konden we live volgen, we communiceerden met hem. En dat is wat ons tegenwoordig allemaal overkomt. We begeven ons in alle richtingen, maar in zekere zin blijven we met elkaar verbonden in deze ruimte. We kúnnen niet meer in een bos verdwalen. Door gps verdwijnt de vraag van Descartes, omdat we niet meer in dezelfde ruimte als hij leven. Ik heb mijn kleindochter het boek Robinson Crusoe laten lezen. Nadat ze het uitgelezen had, zei ze: “Zie je wel, Pépé, wat er gebeurt als je je smartphone vergeet!” Ik antwoordde: “Ik denk dat Robinson zijn smartphone wel bij zich had, hoor, maar weet je, op een verlaten eiland is er per definitie geen netwerk.”’

U gelooft niet dat we door nieuwe technologieën zaken zouden kunnen verliezen. Maar als we ons door het bos verplaatsen, met de ogen op onze smartphone gericht, verliezen we dan het concrete bos niet, ten voordele van de abstracte ruimte van de satellieten?
‘Klopt. Maar dit is niet nieuw. Ik heb veel gevaren, weet u. Maar, als ik op zee was, met de sextant als hulpmiddel, dan navigeerden we enkel dankzij de sterren of de zonsondergang. Wat nieuw is, is niet de oriëntatie ten opzichte van de sterren, die bestond al ten tijde van de presocraten, maar wel die tool, die van ons “verbonden” wezens maakt. Wij waren toen al met de poolster “verbonden”!’

Maar van ’s morgens tot ’s avonds aan die draagbare schermen gekluisterd zitten, is dat geen nieuwe vervreemding?
‘Ten tijde van Don Quichot, dacht Sancho Pancha: “Die gast denkt steeds maar dat hij in een boek zit en dat de windmolens ridders zijn, die hem aanvallen! Hij leeft in een roman over ridders terwijl hij zich in de échte wereld bevindt.” Maar we bevinden ons nooit in de realiteit. Het enige wezen dat in de realiteit leeft, is de koe in haar wei. Of de kat recht tegenover de muis. Wij, wij dromen de hele tijd. Madame Bovary heeft vaker in de droomwereld de liefde bedreven, dan in de realiteit, en jij en ik ook. We zijn virtuele machines. En de realiteit zien, dat kan niet zomaar iedereen. Om de realiteit te kunnen zien, is een krachtige revolutie vereist, zoals de revolutie die Galileo en Newton ontketend hebben. Niemand vóór hem had lichamen zien vallen zoals Newton dat deed. Ik keer dus terug naar de vraag. De realiteit bevindt zich niet hier, voor onze neus. En het is een hele prestatie om haar te kunnen zien zoals ze is.’

Als u rondom u kijkt, wat ziet u dan?
‘Ik zie een ruimte, die van het bos, van de bomen, de wind, de bodem, waarin een “geschrift” bedolven zit, dat erop wacht ontcijferd te worden. Als de geschiedenis met het geschrift begonnen is, dan wordt het tijd dat de tekens die de natuur sinds duizenden jaren schrijft, geïntegreerd worden. De geschiedenis behelst eveneens de gebeurtenissen, die zich vóór de ménselijke geschiedenis afgespeeld hebben. De gebeurtenissen die we nu kunnen dateren: van het ontstaan van de planeten tot het ontstaan van de diersoorten. Als de geschiedenis met het geschrift aanvangt, dan begint ze bij de big bang. De fossielen, de geologische formaties, dat zijn geschriften. Wanneer een vulkaan uitbarst, is de lava duizenden graden heet; maar wanneer de lava weer afkoelt, kristalliseert het. Het gesteente dat eruit ontstaat, behoudt het magnetisch veld uit het tijdperk waarin de lava nog vloeibaar was. Wanneer je in Groenland ijskernen boort en je tot drieduizend meter diepte gaat, dan krijg je getuigenissen van het klimaat tijdens dat tijdperk. We kunnen nu deze “natuurlijke” geschiedenis dus niet enkel dateren, maar ook ontcijferen. Dát is wat ik voel en zie hier rondom ons, dat geschrift dat geschreven wordt.’


Voor u is denken: steunen op de wetenschappen en observeren, maar tegelijkertijd ook zich er los kunnen van maken, een stap opzijzetten …

‘Zonder enige twijfel. Die stap opzij wordt gekwantificeerd door de afstand tussen het denken en de kennis. Men moet steeds vanuit nieuwe inzichten vertrekken, maar het is juist uit deze stap opzij, dat het denken ontluikt. Dat is filosofie.’

Hoe zou u filosofie definiëren?
‘Wiskunde valt gemakkelijk te definiëren: het is een transparant gebouw, wel omlijnd, dat het geheel aan kennis dat door de wiskundigen sinds Euclides vergaard werd, verzamelt. Toen Laurent Lafforgue in 2002 zijn Fields-medaille – de officieuze Nobelprijs voor de wiskunde – kreeg, heb ik hem gevraagd wat hij nou ontdekt had.

“Het is heel eenvoudig, antwoordde hij, het ging om een vraagstuk van Euler. Er waren vijf vragen. De eerste werd opgelost door Riemann, de tweede door Poincaré … Ik heb vraag vier en vijf beantwoord.” Hij heeft dus een plaatsje ingenomen in een reeks die nooit verbroken werd. Filosofie, daarentegen, is geen cumulatieve wetenschap. Elke filosoof moet de filosofie elke keer heruitvinden. Hij krijgt geen steun, geen enkele medewerker, hij werkt aan een uniek oeuvre. Een beetje zoals bij kunstwerken. Hoe meer hij citeert, hoe minder hij zelf denkt. Laat ons de vraag anders bekijken. Welk deel van mezelf luistert naar muziek? Het lichaam, aangezien ik het ritme sla en dans! Maar ook mijn zintuigen (het gehoor), mijn verstand (ik bewonder de constructie van het contrapunt, de structuur van de melodie), mijn emoties (ik krijg tranen of ik word enthousiast). Muziek roept in mij een functie op, die de ratio aan de emotie koppelt. Deze integrale begripsfunctie werd nooit echt benoemd. Waar houdt filosofie zich mee bezig? Met alles. Met wetenschappen, met de cognitieve functie, met het lichaam, met de wereld, met bloemen, met de wolven en de lammetjes. Filosofie mobiliseert die onbekende en integrale cognitieve functie, die het haar mogelijk maakt heel de realiteit te beschouwen en die werkelijkheid wordt door persoonlijke oeuvres. Wij, filosofen, zijn bedwelmd door totaliteit. Maar wij vertrekken steeds vanuit een uniek punt, dat zich overal kan bevinden! Maar zodra het begint, overheerst het alles. Het is een onmogelijke en hopeloze onderneming.’

Waarom hopeloos?
‘Er zijn misschien filosofen die erin geslaagd zijn, hun demonstraties af te ronden of hun systeem sluitend te maken. Maar over het algemeen heeft de filosoof het razend druk. Hij is verplicht alles te overpeinzen. Hij kan echter niet alles doen. Hij is tot de werken van Hercules veroordeeld. Hij lijkt wat op een huisarts. De specialist is cardioloog of nefroloog, de huisarts probeert de totaliteit van alle mogelijke ziektes te omhelzen. Wij zijn de huisartsen van het cognitieve.’

Welke raad zou u een aspirant-filosoof meegeven? Waar moet hij beginnen?
‘Ik heb het al gezegd, het kan overal beginnen, maar het is beter om bij iets te beginnen; iets wat je raakt in het hedendaagse, iets wat verandert. Je hebt vast gemerkt dat er een nieuwe wereld aan het ontluiken is. Het nieuwe heeft me heel mijn leven geïnspireerd en geënthousiasmeerd. Mijn eerste les filosofie, een halve eeuw geleden – ik was toen 24 – ging over het volgende: “Wat is nieuw?” Niet gemakkelijk te vatten, het “nieuwe”. Als je er een definitie op kunt plakken, betekent dit dat het eigenlijk niet nieuw is, maar als men niet over de juiste gereedschappen beschikt om het begrip te vatten, dan kan men het uiteraard niet zien.’

Die nieuwe wereld, waar alles zo snel gedeeld wordt, zou ons er haast toe aanzetten, weer enkele herkenningspunten in te voeren, om aan de draaikolk te ontsnappen. Maar u blijft erbij dat filosoof zijn inhoudt dat er geen vaste herkenningspunten zijn.
‘Al van oudsher heeft de ontdekking van het oneindige universum een ongebreidelde zoektocht naar het vaste punt in de moderne metafysica met zich meegebracht. Is er een centraal punt in het universum? Neen, er is er geen, aangezien het oneindig is; het centrum is een beetje overal. Opdat er een centrum zou zijn, zou het universum gesloten moeten zijn. Als het universum oneindig is, is er geen centrum, dus ook geen vast punt. Vandaag wordt de vraag over dit vaste punt in de politiek gesteld.’

In de politiek?
‘Ja, het is het grote hedendaagse politieke probleem. De nieuwe technologieën hebben de massaliteit uit haar voegen doen barsten. Hoe moet het verder nu de massaliteit de vrije loop heeft? Enfin, niet helemaal, in de zin dat Google het van regeringen heeft overgenomen. Google is de massaliteit, maar voor hoelang nog? Mediasoftwarereus Tite-Live stelde al de vraag: wat zou de massa doen, als er op een bepaald moment geen koning, keizer of tribuun meer was om haar in bedwang te houden? Een vast punt is als een filosofisch concept, dat de fluctuerende massaliteit opslorpt. Of als een architecturale vorm: van de Egyptische piramides tot de Eiffeltoren is er een vast punt en een brede basis die de ruimte opslorpt. Vandaag hebben de nieuwe technologieën deze structuur tenietgedaan. We worden met de massaliteit an sich geconfronteerd. We hebben allemaal veel meer algemene informatie over de toestand van de wereld, dan Augustus, Napoleon of zelfs Mitterrand hadden. Vandaag heeft elk individu een beslissingsvermogen dat vele malen groter is dan alle vaste punten in het verleden.’

Toch heeft men de indruk dat ze wegdrijven.
‘Dat is het grote hedendaagse probleem: kunnen we echt zonder vast punt? Volgens Leibniz hebben we een vast punt nodig, met name God, om te kunnen communiceren. Op dit ogenblik praat ik tegen jou, en jij antwoordt mij; het is niet zo dat we tegen God praten en God de boodschappen over en weer overbrengt. Het lijkt absurd dat onze communicatie via een derde zou moeten gaan. Maar zodra er meer dan drie gesprekspartners zijn, is het economischer om het via een vast punt te laten lopen, dat aan iedereen de informatie doorgeeft. Vandaag heeft “het netwerk” de plaats van God ingenomen. Zal men de zuivere massaliteit kunnen beheersen zonder dat nieuwe vormen van bewaking opkomen? Misschien is zich een nieuwe democratie aan het vormen. Dat is de vraag van vandaag.’

Dit is een ingekort interview met Michel Serres dat in 2016 verscheen in het ­Franstalige Philosophie Magazine.